209
gebrekkig ook nog, zeker niet veel minder dan in Nederland, waar
men vele soldaten in afgekeurde stallen en barakken laat wonen.
Het klimaat is hiervooral voor den minderen manveel aangenamer,
veel milder. Het vooruitzicht, om te eeniger tijd eene expeditie
mede te maken, bekoort hen die moed bezitten, eer en roem willen
verwerven of op avonturen belust zijn. Zoo onze wapenbroeders in
Nederland willen medewerken tot de voltallighouding van het indische
leger, laat hen dan vooral met indische toestanden bekend trachten
te worden, en de kennis daarvan onder het nederlandsche volk
verspreiden. We veroorlooven ons de meening, dat dit meer zou
helpen dan een onpractisch artikel in het Vaandel.
Een afkeurend oordeel velt de schrijver van //de indische werving"
in het Vaandel over de vermindering van het contingent suppletie
troepen (in 1870) van 2000 man tot op de helft, en over de
uitsluiting van vreemdelingenen hij stelt de vraagof die maatregel
voorzichtig en in het welbegrepen belang van het indisch leger is?
Het komt ons voor, dat die maatregel door de noodzakelijkheid
geboden werd. Het benoodigd aantal suppletietroepen moet altijd
twee jaren te vorennaar de gemiddelde winst- en verliescijfers van
de laatste tien jarenbij raming worden bepaald. Men is dus thans
bezig aan de opgaven voor 1873. Dat zoodanige raming steeds vrij
globaal is, spreekt van zelf; en de in 't begin van 1868 opgemaakte
ramingen voor 1870 bleken zeer slecht uit te komen. In 1869
hadden geene expeditiën plaatsde cholera maakte zeer weinig slacht
offers; het aantal gepasporteerden (304) was kleiner dan in een der
10 voorafgaande jaren (gemiddeld 538). Ten gevolge van een en
ander' moest de uitzending van troepen uit Nederland wel verminderd
worden; anders had men tegen het einde van 1870 gestaan voor een
belangrijk overcompleet, dat uit een militair oogpunt zeker uitstekend)
maar financieel zeer bezwarend geweest zou zijn. De begiooting is op
de formatie, niet op een overcompleet berekend, en het is de plicht
van de autoriteiten, en in de eerste plaats van den minister, om tegen
overschrijding der bij de wet vastgestelde begrooting te waken.
Wat de uitsluiting van vreemdelingen betreft; onzes inziens bestaat
er alleen dan een gezonde toestandwanneer eene nederlandsche
kolonie door Nederlanders verdedigd wordt. Gaarne doen wij hulde
aan de door den schrijver genoemde goede moreele en militaiie
eigenschappen der duitsche soldaten; en de geschiedenis der zwitsers
in 1860, of het weinig beteekenend complot te Buitenzorg in het