210 laatst van 1870, geven ons volstrekt geene reden om, in het alge meen, de trouw der vreemdelingen te verdenken. Maar men zou dan toch de vreemde soldaten bij eventuëelen oorlog wel niet tegenover hunne eigene landslieden hebben kunnen stellen Wij tellen tegen woordig circa 2700 vreemdelingenof, om ons tot den door den schrijver speciaal genoemden landaard te bepalen, ruim 1000 duitsche soldaten in onze gelederen. Welk eene belangrijke verzwakking van ons toch al te gering leger zou het zijnindien wij met de Pruisen in oorlog kwamen, en over die soldaten niet in het meeste belang- onzer ver- dediging konden beschikken! Het is onzes inziens zeer rationeel, dat men, wanneer door nederlanders ruimschoots in de behoefte kan worden voorzien (zooals het afgeloopeu jaar bepaaldelijk het geval was)bij voorkeur dezen neemt en de vreemdelingen uitsluit. Daarbij komt nog iets. De redactie van het Yaandel zegt, het hierbehandelde stuk reeds in Juni 1870 te hebben ontvangen. Wij trekken natuurlijk de geloofwaardigheid dier redactie geen oogenblik in twijfelmaar in dit opstel moet dan toch later nog verandering zijn gebracht, want, zoo we ons niet zeer vergissen, is de werving van vreemdelingen eerst in Augustus gesloten. En dat was zeker zeer rationeel; bij den tusschen Erankrijk en Duitschland gevoerden oorlog was het nagenoeg wiskunstig zeker, dat de goede soldaten hun eigen land zouden helpen verdedigenen dat zijdie gedurende zoodanigen tijd zich aanmeldden bij het koloniaal werfdepot, grooten- deels tot het //uitschot der natie" gerekend zouden moeten worden. En op zulke soldaten zijn wij althans niet gesteld. De plotselinge contingentsvermindering, zegt de schrijver, was ook ten nadeele van de onderofficierendie, voor Indië bestemdvan het instructiebataillon bij de korpsen gedetacheerd zijn. Wij wisten niet, dat er bij het instructiebataillon voor Indië bestemde onderofficieren waren. De schrijver zal dan ook wel bedoelen, onderofficieren die het voornemen hadden opgevat, om naar Indië te gaan, en wie wellicht daartoe eenig uitzicht was geopend. Maar even vrij als dezen zijn om van voornemen te veranderen, even vrij moet het gouvernement zijn om ze niet te laten gaan als het ze niet noodig heeft. Ze wel te laten gaan, zou zelfs zeer onbillijk zijn geweestdaar het de bevordering van de indische militairen zou belet hebben. De schrijver zal toch wel niet van de meening zijn dat men de nederlandsche militairen moet bevoordeelen ten koste van de indische?

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1871 | | pagina 217