211 Wat de schrijver zegt omtrent het bespottelijke, dat een vreem deling- minder handgeld krijgt dan een Hollander, behoeven wij,na het boven omtrent de vreemdelingen geschrevene, niet meer te weerleggen. Uit hetgeen er verder volgt omtrent het koloniaal werfdepot meenen wij te mogen afleidendat de schrijver eenigen tijd daarbij gediend heeft, en met volkomen kennis van zaken oordeelt. Wij leiden daaruit verder af, dat overeenkomstig, naar wij meenen, de vrij algemeene opinie deswege bij het indische leger, de toestand daar geenszins zoo //couleur de rose" is als onlangs in dit tijdschrift werd "verkondigd. Wij geloovendat vóór alles eene verplaatsing van het werfdepot naar een goed garnizoen, b. v. Utrecht, noodig is. 't Is intusschen nooit raadzaam, om te schrijven over zaken waarover men niet voldoende kan oordeelen; wij laten dit dépot dns verder rusten. Toch nog ietts; de dienst is er zoo druk soms-, dat //er tegen woordig eigenlijk vier bruikbare oppassers zijn voor een getal van meer dan 20 officieren." Eilieve, is dat niet voldoende? De indische officieren doen 't in den regel wel geheel zonder oppasser. Als een oppasser niets anders te doen heeft dan de uniformstukken schoon te houden, kan hij best vijf officieren verzorgen. En als wij eens een stukje over het nederlandsche leger moesten schrijven, zouden wij er in de eerste plaats op wijzen, dat het zeer anti-militair is, dat een //oppasser" boodschappen doet en voor huiselijke diensten gebezigd wordt, zoo als wij dat zeer dikwijls in Nederland hebben gezien.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1871 | | pagina 218