213
van een werk, dat den titel voert van//handleiding ten gebruike bij de
uitoefening der militaire rechtspleging", van een rechterlijk ambtenaar
meer hadden kunnen verwachten. Doch zoodanige critiek zou wei
nig hebben gestrookt met ons doel; en daarom lieten we ze achter
wege om alleen eenige opmerkingen te vermeldenwaartoe eene
inzage van den tweeden druk ons aanleiding gaf.
Hoe deze den heer van der Hout in eene blijkbaar zoo onaange
name stemming hebben kunnen brengen, verklaren wij niet te be
grijpen. We wenschen hem in die stemming niet te volgen, maar
zullen ons bepalen tot het geven van eenige toelichtingen op ons
eerste opstel; toelichtingen, die wij toen overbodig achtten, maar die
door het antwoord van den heer van der Hout noodig zijn geworden.
ad 1. Onze opmerking, dat de alg. order n°. 21 van 1866 bij N
art. 11 R. L. niet op hare plaats is, maar onder art. 12 behoort te
volgen, wordt door den heer van der Hout onjuist geacht, voorna
melijk omdat de alg. order n°. 21 van 1866, in verband met het
koninklijk besluit van 16 November 1818, de strekking zou hebben
om preventief arrest te voorkomen.
Indien de heer van der Hout den considerans van evengenoemd
koninklijk besluit had gelezen (zie recueil militair 18182e deel
blz. 96)dan zou hij tot de conclusie gekomen zijn, dat die opvat
ting van het koninklijk besluit niet juist is, maar dat de strekking
daarvan is, het preventief arrest niet noodeloos te rekken
Hieruit volgt dus al dadelijk, dat bedoelde bepalingen juist be-
hooren onder art. 12, hetwelk, zooals de heer van der Hout terecht f
opmerkt, handelt over het preventief arrest als reeds beslist.
Bovendien bevatten die bepalingen wel wenken aan den plaatse-
lijken kommandant, maar geenszins aan den korpschef, over wien
art. 11 uitsluitend handelt.
Wij blijven dus bij onze opinie, dat de A. O. no. 12 van 1866
in de //Handleiding" niet op hare plaats staat. Dat dit evenzeer het
geval is met het aangehaald koninklijk besluit volgt daaruit van
zelf; we achtten het onnoodig daarop speciaal te wijzen.
ad 3. Oppervlakkig schijnt de schrijver gelijk te hebben. Zoo
dra echter de plaatselijke kommandant, na ingewonnen advies van
den auditeur-militair, beslist heeft, dat de beklaagde voor den krijgs-
De drukfout, op bl. 36 der handleiding, regel 3 v. b. voorkomende (noodeloos
en langdurig prev. arrest ondergaan, in plaats van noodeloos een) langdurig enz. kan
den heer van der Hout wellicht op het dwaalspoor hebben gebracht.