231 uit die wijzigingen voor kleine legers en troepen gemakkelijk zulleu kunnen worden afgeleid. Men heeft algemeen aangenomen, dat elk postrijtuig door twee reservewagens moet gevolgd worden. Voor een legerkorps is nu een postrijtuig onvoldoende; het kan vernietigd worden, of de chef kan een hulplijn willen samenstellendaarom vereischt elk legerkorps eene telegraafsectiebestaande uit twee postrijtuigenvier reserve wagens en een bergtelegraaf. Deze voertuigen bevatten 80 a 120 mijlen lijn, voor 6 a 7 marschdagen voldoende, en daar dit niet genoeg is, zal men in den reservetrein voor eene even groote hoeveelheid moeten zorgen, zoodat elk legerkorps dan uitgerust is met een telegraaflijn van 150 a 250 mijl lengte. De telegraafsectie van het hoofdkwartier zal daarenboven voorzien moeten zijn van een voertuig met verwisselstukken en gereedschap pen ter herstelling. De kabels en lijnen, die opgenomen worden zoodra zij niet meer nooditf zijn, zullen bij het avanceeren der troepen den voorraad blij ven aanvullen. Stelt men zich nu eene telegrafiebrigade als uitrusting voor van een groot leger, dan is deze samengesteld uit vier secties, in het geheel voorzien van 5 a 600 mijl kabel en 100 mijl draad met toebehoorenvervoerd in 26 voertuigenen eene even groote reserve^ Deze voertuigen bespannen zijnde met 4 paarden, krijgt men per brigade 250 paarden en muilezels, daaronder begrepen de officiers-en onderofficierspaardenen draagpaarden of draagezels. Wat het personeel ter geleiding en bediening van dit materieel aangaat, neme men als eenheid aan, een atelier van 15 man; daar dit afgelost moet wordenrekent men op twee. dier ateliers per post rijtuig. Een van de postrijtuigen der sectie marcheert, gevolgd door twee reserveklos-wagensmet den troep; de 8 of 10 overige wagens om de lijn te leggen marcheeren met twee ateliers achter aan. Deze ateliers maken het materieel voor den volgenden dag in gereedheid, en remplaceeren de manschappen, die uit het atelier van dienst uitvallen. Voor de surveillance en de herstelling der lijnen neemt men twintig man per sectie, dus per brigade geheel 80 onderofficierenkorporaals en manschappen. Hierbij gevoegd 10 man voor speciale werklieden bereden ordonnancenordonnancen voor officieren en hoornblazers, komt men voor de vier secties op een totaal van 360 man.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1871 | | pagina 238