17 geschiedkundige noodzakelijkheidof een feitwaarmede zij wellicht hun voordeel kunnen doen. Reeds steekt Rusland weder het hoofd op. Geruchten van groote mili taire uitrustingen verspreiden zich over Europa, en de oogen van allen, nog steeds met gespannen aandacht naar Parijs gevestigdwordenniet zonder een bezwaard gemoed gevestigd op het land van den zieken man en op het struikelblok der diplomatie, de Zwarte zee. Engeland is ongerust. De City, waar men reeds met welbehagen de winsten berekendewelke door den oorlog tusschen Duitschland en Frankrijk toevloeiden, trekt bevende de vingers terug en krimpt bij de gedachte ineen, dat, ten spijt van hare vroegere opofferingen, de russisehe colossus zich op nieuw voorbereidt om in de Zwarte zee een treurspel op te voeren. Zoude het waar zijn? Zou Rusland het oogenblik gekomen achten, om van Turkije meester te maken? Wie kan het beletten? Frankrijk in geen geval; Oostenrijk ook niet, en nog minder Italië. Dus Engeland alleen; Engeland, welks belangen daardoor het meest bedreigd worden. Of denkt men dat Pruisen, in dit geval, partij voor Engeland trekken zal? Nooit! Men weet in Berlijn zeer goed wat men wilen von Bismarck heeft zichniet zonder reden vóór den oorlog tegen Frankrijk, goed met de Russen verstaan. Om eene aanleiding tot den oorlog zal men natuurlijk niet verlegen zijn, evenmin als Frankrijk dit in Juli was. Er zijn vraagstukken in Europa op te lossen, die, een voor een, aan de beurt moeten komen. Een er van was het italiaanschehet andere het duitsche vraagstuk. Beiden zijn opgelost, waarschijnlijk voor altijd. Er zijn nu nog het poolsche, het iberische en het turksch-russische. Komen ze nu niet aan de beurt, dan toch later. Was het te voorziendat men den paus eens alle wereldlijke macht zoude ontnemendat Duitschland en Italië zich zouden consolideeren even goed is het te voorziendat het grieksche Rusland zich eens meester zal maken van het voor twee-derde van zijne bevolking grieksche, osman- nische rijk. XVII. De fransche soldaten hebben dapper gestreden. Toch wordt in den tegenwoordigen oorlog, in het fransche leger, een groot gebrek opgemerkt. Onder de honderdduizsnde soldaten en duizende officieren van alle ran gen zijn er velen, die, na den afloop van een gevecht en later, toen men ze gevangen had genomenop eene geheel anti-militaire wijze hunne superieuren het verwijt van lafheid en verraad naar list hoofd slingerden.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1871 | | pagina 24