249
misdrijf of eene overtreding disciplinair te bestraffen. Die leer is
onzes inziens in strijd met de wet, welke vervolging eischt wanneer
misdaden of overtredingen van ernstigen aard zijn gepleegd; zij
leidt bovendien gemakkelijk tot verslapping van de krijgstucht, die
in de eerste plarts berust op eerbied voor de wet, omdat de grens
moeilijk is aan te geven, en vooral omdat de man, reclameerende,
door den krijgsraad gegrond in zijne reclame zou moeten worden
verklaard (zie 359 en 360).
De schrijver meent in 62, dat wel, desgevorderd, onderofficieren,,
doch nimmer korporaals of soldaten tot commissarissen en secretaris
voor het gerechtelijk onderzoek mogen worden benoemd. Deze
meening schijnt onjuist voor zoover de korporaals betreft; immers,
zoowel in het crimineel wetboek (art. 2) als in het reglement van
krijgstucht (art. 29 en 30), die met de rechtspleging één geheel
uitmaken, worden de korporaals als onderofficieren beschouwd
Iu 64laatsten regelvinden we eene zinstorende drukfout.
De daar aangegeven graad van bloedverwantschap van E tot D is
de vierde; die van E tot D zou de vijfde zijn.
Volgens 69 zou de secretaris der commissie voor het gerech
telijk onderzoek geen minderen graad mogen bekleeden dan de be
klaagde. Wij gelooven niet dat dit ergens bepaald is.
Volgens de eerste alinea van 83 knnnen de commissarissen den
beklaagde eerst ondervragen, wanneer de auditeur geene vragen meer
wenscht te doen. Aan welke bepaling ontleent de auditeur dit
voorrecht? Zeker niet aan art. 45, in verband met art. 69, der
rechtspleging bij de landmacht.
Naar aanleiding van de woorden //gepensioneerde officieren (al
dan niet eervol ontslagen)", voorkomende in 143, merken wij op,
dat gepensioneerde officieren altijd eervol ontslagen zijn; zie art.
30 sub. lo. f van de regeling van bevordering, ontslag en nonacti
viteit (a. o. 1860 no. 13).
Volgens 167 mag een lid van den krijgsraad, na zijn gevoelen
te hebben uitgebracht, daarop later terugkomen, b. v. wanneer hij
dat van anderen heeft gehoord. Wij zouden zoodanige bepaling-
uitstekend noemen, en in sommige'gevallen is liet bepaald noodig,
dienovereenkomstig te handelen; doch over het algemeen strookt
zij o. i. niet met art. 204 E. L.dan zou bij de stemming het
voorschrift: //te beginnen met het jongste lid" min of meer illusoir
worden.
Bij 2-37 wijzen wij er op, dat eene uit korporaals samenge-