253
of werklieden ver in wetenschappelijke vorming; doch thans is liet
anders de regimentskinderen zijn opgeheven en het onderwijs aan de
scholen gereduceerd tot 4 a 6 uren 's weeks (in Nederland alleen
's winters) ter opleiding voor korporaal of onderofficier.
Ik heb mij voorgesteld, aan te toonen, welke gebreken dergelijk
onderwijs noodwendig moeten aankleven, en daarna eenige opmerkingen
te maken op welke wijze dit zou kunnen opgevoerd worden tot eene
hoogte, eenigszius geëvenredigd aan de burgerlijke lagere scholen en
de tegenwoordige behoefte.
liet militair onderwijs levert vele eigenaardige bezwaren opwaarvan
wel het voornaamste is, dat de school en cursus niet als hoofdfactoren
kunnen in rekening gebracht wordenmaar ondergeschikt moeten
blijven aan een tal van andere dienstaangelegenheden; zij worden
dus als eene bijzaak (zij het hier en daar dan ook als eene groote)
der overige dienstverrichtingen beschouwd.
Dat ook het legerbestuur zeer ingenomen is met het militair
onderwijs en dit ten volle de aandacht van allen waardig keurt,
bewijzen o. a. de zeer gunstige bepalingen voor de jongere militairen
voor de opleiding tot officier, de vrij ruime fondsen voor de korps-
scholen toegestaan (ongeveer f 180,'s jaars per bataillon infanterie)
maar vooral de herhaalde orders en circulaires (o. a. die van 27
December 1858 No. 1)waarbij telkens ten ernstigste word't aange
drongen op eene goede behartiging van dezen tak van dienst, als zijnde
vooruitgang in wetenschap en beschaving de steeds krachtiger wor
dende leus van den tegenwoordigen tijd. Het legerbestuur beaamt
ten volle in genoemde circulaire het groote nut en de onberekenbare
waarde van het lager onderwijs der militairenzoowel voor het leger
als voor de geheele maatschappij, en vooral in Indië, waar het mili
taire gedeelte een voornaam bestanddeel van het europeesch element
uitmaakt. Zelfs in vergaderingen van de 2e kamer der Staten-Generaal
werd het militair onderwijs in kernachtige taal besproken en als
een voornaam punt in overweging genomen bij de behandeling der
onderwijswet, vooral door de heeren van Muiken, Thorbecke, van
Eek en Sloet tot Oldhuis; het zal niet noodig zijn, het noodzakelijke
van dat onderwijs nog verder aan te toonen.
Achtereenvolgens zullen wij de voornaamste punten 'betreffende
het korpsonderwijs bespreken, natuurlijk in het algemeen, zoodat de
plaatselijke omstandigheden en exceptioneele toestanden geheel buiten
beschouwing zijn gelaten, maar het oog gevestigd is op een geheel
verzameld bataillon infanterie.