296 door het vrije onderzoek (libres penseurs en die waanzinnige weu- sclien naar gelijkheid, welke sedert 1789 een groot deel der maat schappij exploiteeren en eene zoo groote wijziging in de zeden hebben veroorzaakt. De lagere klassen des volks en de ondergeschikten in het leger schijnen meer dan op eenig ander tijdstip maar niet gestemd te zijn, om de maatschappelijke meerderheid, even als de meerderheid van den rang in het legerte erkennen, en haar zuiver en eenvoudig zonder eenige discussie aan te nemen. Men is er inderdaad toe gekomen, om alles na te vorschen, te vervormen en te doen wankelen. Het geloof gaat verloren het beginsel van macht wordt ontkend en de zoet miskend. Men zou verblind moeten zijn, om den toestand, dien wij hier met eenige trekken schetsen, niet te willen inzien, en zwak wezen, om dien niet flink onder de oogen te durven zien. Zullen wij ons nu bezighouden, met de nieuwe plichten op te sommen, die aan de verschillende gouvernementen moeten opgelegd worden? Geenszins. Wij hebben slechts te onderzoeken aan welke nieuwe voorwaarden het lerjer zal moeten voldoen. Door het meer en meer op eene vrijzinnige wijze verspreid wordende lager onder- wijs, door de studie, en het lezen hoofdzakelijk, heeft het volk evenals het leger dat bijna in alle landen voornamelijk daaruit voortspruit zich aangew:end, om meer aan de beschouwing en bespreking zijner rechtenin stede ook, en het eerst, aan die zijner plichten te denken; om hem, wien eenig gezag in handen gegeven iste critiseereu en diens handelingen met zijne aanmerkingen te verfraaien. Dat zulk een geest ziekelijkmaar vooral voor het leger allerverderfelijkst en voor de meesten van een nadeeligen invloed is, kan niet tegengesproken worden. Indien men cr nu wellicht eerst na verloop van tijdwat echter niet te wenschen ware niet toe komen kan om dien navorschenden en critiseerenden geest in het leger door de strenge handhaving der discipline in bedwang te houden, dan moet minstens het moreel overwicht van ieder chef in dezelfde mate toenemen en zijne meerderheid op hechter grondslagen gevestigd zijn. Zoowel dus door zijn onderwijs en zijne studie, als door de verscheidenheid zijner kennis, den eerbied van zijn persoon en de door hem bewezen diensten, zal ieder chef, buiten kijf, niet alleen zijne meerderheidmaar ook die zijner onderhebbende officiereu moeten verhoogen en bevestigen. Er is echter nog eene andere reden, die de juistheid der hier boven gemaakte redeneering in het helderst daglicht stelt.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1871 | | pagina 303