298
jaof zij al dan niet vrijwillig, d. i. zonder eenige pressie van
hoogerhand dienen gehouden te wordeneu eindelijk
3«. welken vorm men aan die bijeenkomsten moet geven eu welke
onderwerpen daarin behandeld dienen te worden.
Niemand zal zoo onzinnig zijn te bewerendat daar waar het de
bespreking geldt van algemeene belangen, eene onderlinge wisseling
van gedachten noodeloos zoude zijn. Hoe toch tot eenige uitkomst
of tot een resultaat te geraken, bij de behandeling van sommige
onderwerpen of zaken tot het leger betrekking hebbende, indien
niet zijdie geacht worden de belangen te wetendie zij behar
tigen, onderling hunne opiniën bekend maken? Het departement
van oorlog is niet in staat om alle kwestieuse punten practisch op
te lossen; het moet van tijd tot tijd wel degelijk de opiniën der
verschillende chefs inwinnen over onderwerpen, die zij uit den aard
der zaak het beste weten te behandelen. De chefs op hunne beurt
zullen moeten begrijpendat bij de belangen van meer intiemen
aard, hunne korpsen betreflende, dikwerf hunne onderhoorige offi
cieren gehoord moeten worden, mannen die dagelijks met den sol
daat in aanraking komen, paedagogen in den waren zin des woords
Zulks wordt het doelmatigst verkregen door bijeenkomsten, waar
ieders opinie gehoord wordt, waar sommige meeningen bestreden en
de denkwijze van anderen aangenomen worden waar uit eene min
zame maar toch strenge critiek, die door de verschillende debatten
worden te weeg gebracht, de grond tot iets degelijks, iets duur
zaams wordt gelegd.
Wij hopen hiermede onze eerste vraag voldoende beantwoord te
hebben. En thans vragen wij aan hen, die met ons van opinie
verschillen, wat zij dan zouden wenschen in de plaats van die bijeen
komsten, hoe volgens hun denkbeeld, die algemeene belangen van
het leger in 't algemeen en den soldaat in 't bijzonder moeten be
sproken worden? Ja, zullen zij ons antwoorden, maar dat geschiedt
tegenwoordig ook niet. Maar is het de schuld van het legerbestuur
indien eene duidelijke order niet begrepen wordt? want duidelijk
is die A. O. no. 68 van 1869dat zij verkeerd wordt toegepast is
eene andere zaak, geheel afgescheiden van de eerste, en waarmede
wij ook volgaarne, instemmen.
Als van zelf komen we dus tot de beantwoording der tweede
vraag; «Moeten die bijeenkomsten al dan niet vrijwillig gehouden
worden?" Onzes inziens moet ook hierin de vrijzinnige geest des
tijds doorstralen, indien men vrijzinnig verstandig noemt. «Waarom