van zijn tijd is. Wanneer de eischen om officier van de infanterie
en kavallerie te worden zóó laag gesteld blijven en men bovendien
wat zeer dikwijls gebeurt, eerst op zijn 28° a 30° jaar 2e luite
nant wordtdan is het niet billijk om van zulk een officier te ver
gen, dat hij een helder begrip heeft van zoovele zaken, waarvan de
basis niet eens gelegd werd op de militaire school
Xog een enkel woord moet in het midden worden gebracht over
de oefeningen, speciaal met officieren te houden'", dus zegt de reeds
door ons aangehaalde schrijver van het artikeT in den mililairen
spectator van 1870. '/De officieren worden te veel als kinderen be
handeld men ziet gaarne dat ze zoo wat knutselendit houdt van
kwaaddoen terug en men beloont de beste knutselaars ook wel eens,
mits zij zich met hun geknutsel, door tusschenkomst hunner chefs,
aan hoogerhand wendenmaar daarbij blijft alles, 't Is ook voor
kinderen voldoende. Mannen echter, die met degelijke geschriften
of met degelijke uitvindingen op het publiek terrein voor den dag
komenvinden zelden aanmoediging en schier nimmer belooning.
Waarom emancipeeren zij zich ook? Waarom kondigen zij hun ar
beid niet demoedig als facultatief werk aanen vragen zij niet eene
commissie om het te beoordeelen? Hoogmoed komt voor den vair1
Maar wij moeten billijk zijn. Veel daarvan is waar, misschien wel alles
in het nederlandsche, maar niet in het indische leger. En indien we
dus deze woorden aanhalen, is het niet om een legerbestuur hard te
vallendat onverdroten voortgaat om het goede te beoogen, maar wij
zeggen ook met den gemoedelijken hollandschen Soldenier (Gids,
April 1870) dat »ons legerbestuur zich-zelf heeft veroordeeld om bij
het kiezen der personen, aan wie de uitvoerende macht zal toeko
men, door slechte en verweerde brilleu te zien, welke hier vergroo-
ten en daar verkleinen, doch meestal van het beschouwde voorwerp
eene verkeerde voorstelling geven. Be loin eest quelque chose
mais ie pres ce nest rien. Men denke slechts aan de inrichting
enz. van de conduitestaten der officieren" Daarvan zegt genoemde
schrijver dan ook, dat zij te huis behooren in de tijden der heilige
inquisitie en der lettres de cacheten dat het verwonderlijk is, dat
men ze niet reeds lang in een museum van antiquiteiten heeft op
gelegd. "Dat men zich derhalve de moeite geve onze uitstekende
mannen te leeren kennen, niet door kunstmiddeltjes, maar langs den
natuurlijken weg en op de wijze waarop men dit in alle andere
takken van staatsdienst doet. Dat men deze mannenen niet langer
307