308
uitsluitend de knutselaars, beloone en men kan er verzekerd van
zijn, dat de militaire wetenschap ook even goed als alle andere zon
der kunstmiddelen zullen bloeien." Wij zijn het geheel met den
kundigen schrijver van //de oefening onzer infanterie" eens. Maar
hoe dient dit gedaan te worden?
Alvorens verder te gaan stellen wij na al het voorgaande op den
voorgrond:
In. de officier van den tegenwoordigen tijd moet uitgebreide kun
digheden bezitten. Daarvoor moet gestudeerd worden voor dat men
officier wordt en terwijl men het reeds is;
het legerbestuur moet die studie aanwakkeren, maar niet
dwingen, degenen die aanleg hebben en eene opleiding hebben ge
noten, om zich met vrucht te kunnen bekwamen en zulks niet
doen, daarvoor signaleerenzij die den aanleg daarvoor niet bezitten^
met die studie niet lastig vallen. Hun toekomst mag omgekeerd
ook niet twijfelachtig zijn;
3°. aan de officieren, die zich bekwamen willen, de middelen aan
de hand geven, om zulks te doen, en de vruchten hunner studiën
niet tusschen andere papieren in het eene of andere archief laten
rusten, maar bekend maken en de vervaardigers tevens beloonen.
Doet men dit, in verband met de reeds door ons besproken wij
zigingen vereenvoudiging onzer reglementen en hoogere eischen voor
den officier stellen, dan zal inen er op kunnen rekenen, dat men
na verloop van een tiental jaren een kern subalterne officieren ver
krijgt, geschikt om aan de eischen te voldoen, die men in de tegen
woordige oorlogen van hen heeft gevergd. //Dat men dus lette op
de teekeneu des tijds. Wetenschappelijke bijeenkomsten zijn in het
laatste derde deel der 19e eeuw nog slechts nuttig, voor zooveel er
het woord gevoerd wordt door specialiteiten, die met aanschouwelijke
voorstellingen duidelijk maken, hetgeen zij uit hun vak op populaire
wijze voordragen. Al het andere is gebeuzel, of kan beter in het hoekje
van den haard door tusschenkomst der pers worden genoten." Ook
hier zijn wij het weer geheel eens met den schrijver van de //oefening
onzer infanterie", maar nevens dat vrije en ongedwongene moet echter
nog van dvjang sprake zijn. Die dwang is goed en nuttig voor den
jeugdigen officierdie pas van de akademie of van de militaire
school komt. Yele jeugdige officieren toch denken, wanneer zij den
studietijd achter den rug hebben, dat eerst dan voor hen eene periode
van genot d. i. van niets doen is gekomen, en sommigen gaan zelfs
zóó ver, met te denken, dat het officiersbaantje eigentlijk eene sine-