310 dien men de jonge officieren met het denkbeeld gemeenzaam maakte, om de militaire loopbaan als een doolhof te beschouwen, waaruit men niet dan door gunstige omstandighedenkansen of toeval kan geraken. Tracht dus den jeugdigen officier door studie eene goede richting in te doen gaan. Is de studie niet evenzeer de beste aflei ding en het beste middelom een gezond en sterk gemoed te be houden en de eenzaamheid, de verveling en het gebrek aan stoffe]ij- ken welvaart waaraan de officier maar al te dikwijls is blootgesteld gedurende zijne lange carrière van geheele opoffering en zelfverloo chening niet te gevoelen? Tijd ontbreekt hem niet, om zich aan de studie te wijden, want de vrije uren zijn in den militairen loopbaan talrijken wat meer is het werkdat men gedu rende zijn dienst verrichtvereischt dikwerf zóó weinig inspanning des geestesdat men wel eens op zijn gemak kan denkenterwijl er iets geheel werktuigelijks wordt uitgevoerd. De mensch heeft echter wat men er ook van zeggen moge een tegenzin aan den arbeid, en daar zulks nu in het karakter der menschheid ligt, moet men dus aan dien arbeid eene goeie richting geven, opdat die nuttig zij en tevens den mensch een resultaat doen zienzoo dat- hij niet afgeschrikt worde. Waarin bestaat nu die goede richting Dat men even als in A. O. n0. 68, van 1869 zulks bevolen wordt de jeugdige officieren gedurende den tijd van een jaar een verplichten cursus, onder de leiding van een der kapiteins van het bataillonlaat volgen met dien verstande echter, dat men op dien cursus niet alleen zooals nu bij eenige korpsen, trots die A. O.de exercitie-reglementen maar ook de kompagnids administratietactiekstrategie ,forticatie'' artillerie (voornamelijk kennis der draagbare vuurwapenen) en de kennis der vrettelijke bepalingen behandelt. De korpschef beschou- we dien cursus niet langer als eene corvee voor den kapitein, die er mede belast wordt en als een gevolg daarvan dien meestal aan den jongsten kapitein opdraagt, maar hij neme altijd den geschikt- stenzelfs al ware die kapitein met de cantine, de brandspuit en de korpsschool belast. Men houde dien cursus tweemaal 's weeks. Geen der officieren die daarvoor in de termen vallen mag vóór den bepaalden termijndaarvan vrijstelling gegeven wordentenzij zulk een officier doorslaande bewijzen van kunde in al die opgenoemde vakken mocht gegeven hebben. De korpschef heeft het recht om den termijn van één jaarvoor hen te verlengendie nog niet goed op de hoogte van het behandelde zijn.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1871 | | pagina 317