349
Buitendien wordt bij de uitlegging en de toelichtingendie de
rechter er aan geeft, met zooveel zachtheid en meegaandheid ten
opzichte der ondergeschikten te werk gegaan en het humane begin
sel zoo sterk vertegenwoordigd, dat het onzes inziens de grenzen
eener beredeneerde philantropie hier en daar overschrijdt.
Onze rechtspleging, ons crimineel wetboek en reglement van
krijgstucht dateeren van 1814 en zijn dus bijna 60 jaren in werking.
Zij zijn verouderddoch bovendien in hooge mate onduidelijk
of dikwerf voor verschillende uitleggingen vatbaar, en, wat nog meer
zegt, zij zijn ingericht voor het nationale leger in het moederland.
Men heeft in der tijd geadviseerd ze eenvoudig van kracht te
verklaren voor het leger in de koloniënzonder op het beduidend
verschil van toestanden genoegzaam acht te slaan; alleen is, voor
zooveel het C. W. betreft en enkel ten opzichte der toepassing van
eenige daarin voorkomende straffen, //die, uithoofde van het klimaat
//of andere omstandigheden niet zonder inconveniënten zouden kun
nen worden geappliceerdden gouverneur-generaal vrijheid tot wij
ziging gelaten.
Een gevolg daarvan is geweest, dat sedert 1815 een tal van toe
lichtingen en ampliatiën op de drie wetboeken zijn moeten worden
ingevoerd, die, voor zooverre zij bijv. alleen in de algemeene or
ders voor het leger zijn opgenomen, volgens den rechter geene
kracht van wet hebben.
Een lezenswaardig betoog over dit onderwerp is te vinden in de
tiende aflevering (October 1870) van het //Tijdschrift voor Nederl.-
Indië". Mr. C. P. K. Winckel heeft daarin, naar veler meening,
het onvoldoende onzer militaire rechtspleging duidelijk aangetoond.
Om u een voorbeeld aan te halen van de tegenstrijdigheid in be
ginselen, die uit de dubbelzinnigheid of onvolledigheid der wet
voortspruit, wijzen wij u op de artikelen 15, 16, 17 en 18 der
rechtspleging bij de landmacht; volgens den heer Winckel de vier
//schrale" artikelendie het recht van reclame over opgelegde dis
ciplinaire straffen bevatten.
Wat is namelijk gebeurd?
De algemeene order N°. 9 van 1849 15 geeftop gezag der
missive van het hoog militair geregtshof van Nederlandsch-Iudië dd.
3 November 1849 N°. 56, aanleiding tot de gevolgtrekking, dat
men zich, staande en zelfs vóór het ondergaan eener geordonneerde
straf of correctie, met zijne bezwaren deswege tot de bevoegde
autoriteit of den rechter zal kunnen wenden.