357 strookeu zij met den tijdgeest, en ai zijn zij voor een ander leger gewenscht en reeds elders ingevoerd. Doch eene vraagzijn de rietslagen in Nederland kunnen worden afgeschaft? Neen! en ge wilt toch hier niet beproeven wat daar, bij het nationale leger, niet mogelijk is bevonden. Nog meer. In Engelandwaar de persoonlijke rechten en individneele vrij heid bij uitnemendheid gehuldigd worden waar men met recht trotsch is op zijne nu 200 jaren oude Habeas-corpus-actewaar de geheele krijgsmacht getrokken is uit de zonen des lands de hooghartige Angelsaksersde fiere Schotten waar de philantropie wellicht de grootste hoogte heeft bereikt, daar heerschen stok en roede nog met volle gestrengheid in de gelederen van het leger. Men heeft eenige jaren geleden beproefd ze af te schallen, doch, het onhoudbare inziende, ze spoedig weder ingevoerd; en waarin bestaat de geeselstraf aldaar Men heeft daartoe een strafwerktuig, in de wandeling cat-o-nine- tails (kat met negen staarten) genaamd, in den vorm van den kleêr- klopper, die in Nederland aan den soldaat wordt uitgereikt. Het houten handvat is 46 Ned. duimen lang en even lang zijn de daaraan verbondene lederen riemen, die elk van 9 knoopen zijn voorzien. Niet lang geleden (1825) gaf men soms tot 1000 en meer slagen, later niet meer dan 50. De straf wordt bij de troepen te voet door de tamboers of hoorn blazers, bij de troepen te paard door de hoefsmeden (farriers) uit gevoerd, in den tijdmaat van den gewonen pas (75 in de minuut), die de tamboer-majoor door tellen aangeeft. De slagen worden toegebracht op den blooten rug tusschen de schouderbladen de eerste slag geeft reeds verkleuring der huidbij de 20e of 30e slag is de rug rauw en stroomt het bloed. De tamboer-majoor staat met den stok achter dengene die slaat, om dezen onmiddellijk te tuchtigen als hij de slagen niet behoorlijk toebrengt. Vergelijk dit nu met de wijze waarop hier geslagen en met de zorg, die voor 's mans gezondheid genomen wordt; het lijkt er niet naar; en nu willen wij de engelsche manier volstrekt niet aanprijzen, maar slechts aantoonen dat men bij het indisch leger, ten opzichte van minstens even liederlijke sujetten, in het algemeen met meer

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1871 | | pagina 364