383 brachte reclame kan worden gedacht, maar veeleer, dat de reclamant ter goeder trouw heeft gedwaald. Tot de stemming overgaande, om de hoegrootheid der straf te bepalen voor de verregaande oneerbiedigheid als gevolg van het lichtvaardig reclameereneischt de meerderheid 4 dagen provoost. De leden, die de minderheid uitmaken, en den reclamant niet lichtvaardig en dus niet oneerbiedig hebben bevondeneischen geene straf. Volgens onze meening is deze uitspraak in verhouding tot de uitgebrachte kwalificatie. Op dit punt van rechtsbedeeling worden echter andersdenkenden gevonden. Er zijn er die beweren, dat de hierbedoelde minderheid eene straf moet eischen. Niettegenstaande dus door de leden, het geringst in getal, geen strafbaar feit wordt bevonden aanwezig te zijnzouden zij genood zaakt worden toch eene straf te bepalenalleen op gronddat het grootste aantal leden wél een strafbaar feit aanwezig acht. Met deze logica kunnen wij ons niet vereenigen. Daar er echter officieren, en, zoo wij ons niet vergissen, ook rechtsgeleerden gevonden worden, die bovenstaande zienswijze niet deelen, houden wij ons voor eene nadere uitlegging aanbevolen, alleen met het oog op een goed recht. Tot heden werden meerdere officieren, die de hiergevolgde rede neering met schrijver dezes eens zijnvan het tegendeel niet over tuigd. F. Wij meenen ons van het uitspreken van een eigen oordeel te moeten onthouden, en merken slechts op, dat Mr. Winckel in zijn //Gids" 171, het volgende gevoelen uitspreekt: //Men houde in het oog, dat niet zijdelings mag worden terug gekomen op een punt, nadat daarover is gestemd, en de conclusie door den president opgemaakt. Die b. v. voor vrijspraak gestemd heeft, mag, nadat het gevoelen van den krijgsraad blijkt, schuldig verklaring te zijn, niet weigeren voor de bepaling der straf te stem men. Die schuldigverklaring staat vast, en een of meer leden der minderheid mogen haar niet ongedaan maken. Zij hebben alleen te zeggen: de beklaagde is schuldig aan dat feit. Wat zal zijne straf zijn Red.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1871 | | pagina 390