408
de leden der krijgsraad geheel op de hoogte der te behandelen za
ken, dat wil zeggen, waren hun van te voren de processtukken ter
lezing gezonden, dan ware dit nog minder; doch dit is geenszins
het gevalzij komen in een krijgsraad waartoe zij daags te voren
gekommandeerd zijn, zonder te weten welke zaken behandeld moe
ten worden.
Wanneer de krijgsraad beëedigd is en zitting genomen heeftbegint
de auditeur-militair de processtukken voor te lezen; dikwijls zijn dit
lijvige bundels; de beklaagde is daarbij tegenwoordigen heeft somtijds
nog al eens het een en ander in het midden te brengen dat hij vroeger
ook al wel heeft gezegdmaar hier in den krijgsraad toch nog eens
wil zeggen, en waarvoor dus nog al wat tijd noodig is; dat voorle
zen gaat dikwijls heel vlug; immers er is nog zooveel af te handelen.
Daarna gaat de auditeur over tot zijne functie van waarnemer van
het openbaar ministerie, tot het doen zijner conclusie van eisch; nu
is het niet te verwonderendat het voor de meeste der leden zeer
moeielijk is, om na deze enkele, somtijds zeer vlugge voorlezing,
vooral bij een klimaat als BataviaSamarang en Soerabaja en in een
bedompt krijgsraad locaal (meestal een eigenschap dezer localen) de
zaak zoodanig te vatten, dat er na de voorlezing behoorlijk gedelibe
reerd kan wordenen dus eene overweging en bespreking kan volgen
van den toestand der verschillende personenzoowel beklaagde als
getuigen; van den aard der misdrijven, en van de omstandigheden
die daarbij hebben plaats gehadbovendiener ligt nog zulk een
groote hoop papier bij den auditeur, het begint al wat laat te wor
den, en een groot gedeelte der leden heeft des middags al weder
dienstof is nog vermoeid van de morgendienstenen daarbij, en dit
is vooral dikwijls het gevoelen der jongere leden, de auditeur-militair
is de mandie het weten moethij haalt wetsartikelen aan uit het
burgerlijk wetboekwaarvan wij niets wetendus van het delibereeren
komt niets of althans zeer weinig, en men gaat over tot de stem
ming; nu zegt de wet (artikel 204 rechtspleging landmacht) dat er
moet begonnen worden met het jongste lid, en het is de gewoonte,
om van het jongste lid opteklimmen tot den president; waaromniet
eerst het jongste (omdat de wet het zegt), en dan het oudste, en
dan op een na het jongste en op een na het oudste lid, en ten
laatste de president?
Dikwijls doet zich het geval voor, dat de vier jongste leden, de
luitenants, nog zeer jong officier zijn; of wel in 8 of 10 jaren niet
op eene hoofdplaats zijn geweestwaar de krijgsraden resideeren