441 20. bedrevenheid in het gebruik van het geweer als vuurwapen; 3°. eene oordeelkundige toepassing van het verspreide gevecht, welke tot den hoogsten trap van volmaking moet worden opge voerd 4°. geoefendheid in het marcheereu; 5°. eene grondige kennis van den veld-dienst. Ziedaar, wat men bij de oefening der infanterie als hoofdzaak moet beschouwen. Al het andere is lijzaah. Yoldoet nu onze infanterie aan de vijf boven gestelde eischen? Neen. Yoldoet zij echter aau de nevenzaken? Ja. De bewijzen liggen voor de hand en wij zien die dagelijks. Niet in de slechte wijze waarop soms de exercitie reglementen worden uitgevoerdof de garnizoens-dienst wordt ver richt, niet aan de minder goede militaire houding, die soms een troep kenmerkt, niet aan de soms ongelijktijdige en krachtelooze uitvoering van sommige handgrepen en ook vooral niet aau de voor- waarloozing van lengte en tijdmaat van pas, moet men het toeschrijven, dat de oefening der infanterie niet goed isintegendeelbovenstaande gebleken zijn een gevolg van de gebrekkige vorming der soldaten en onderofficieren tot militairen, die een zuiver begrip van discipline hebben. Wij zullen dit nader toelichten. Indien een recruut afgeëxerceerd is, moet men in den regel aannemen, dat hij mede kan exerceeren, dat hij de handgrepen weet uit te voeren, dat hij behoorlijk over het exercitie-plein weet te marcheerendat hij een halfjaar later ook vrij goed op de hoogte van den garnizoens-dienst is, zoo door het dikwerf verrichten van dien dienst-zelvenals door het hooren van al het daaromtrent verhandelde op lang gerekte en periodiek weder- keerende theoriën. Ook zal niemand tegensprekendat een jong soldaat na een jaar verblijf in de kazerne, zonder veel verstand of voorstellingsvermogen te bezittenvrij goed op de hoogte van den inwendigen dienst zal zijn, dat hij de meeste signalen van elkander weet te onderscheiden, dat hij verder weet, wat men door een zin delijk soldaat verstaat. Maar nu vragen wijindien dat alles zoo is, waaraan is het dan te wijten, dat er zoo dikwijls slecht geëxer ceerd wordt, dat de garnizoens-dienst niet naar behooren wordt verricht, dat het militair voorkomen van menig militair zoo veel te wenschen overlaat, dat zoovele soldaten bij het verrichten van den inwendigen dienst te laat komen en voorwenden de signalen niet te kennen, dat zelfs bij het straf-peloton zoo slecht geëxerceerd wordt en de tijdmaat en de lengte van den paszelfs wanneer slechts

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1871 | | pagina 448