45 0 derwijs maakte, terwijl voor de wapening en de weelde fabelachtige sommen werden besteed." Wij verwijzen den lezer over dit onderwerp nog, ten overvloede, naar F. de Rougemont, L'armée Prussienne en 1870 (Revue des deux mondes 15 Janv. 1870). Hoe de schrijver het onderwijs geregeld wil hebbenwordt door; hem goed uiteengezetmochten zijne voorstellen practisch bevonden worden Omtrent hetgeen hij over de Korps-scholen zegtverwij zen wij ten overvloede nog naar wat daarover in No. 5 van dezen jaargang van het militair tijdschrift gesproken wordt. Wij vreezen echter, dat de Garnizoens-scholen minder goede resultaten zullen geven dan de op denzelfden leest gewijzigde Korps-scholen. Aan decentralisatie van macht en toezicht der korps-chefs valt in de eerste jaren nog niet te denken. Over gebrek aan instructeurs op de tegenwoordige Korps-scholen wordt wel eens geklaagd; die klacht is echter niet billijk, wanneer de chefs dikwerf zwarigheden maken om eenige onder-officieren en korporaals voor die betrekking van eenige diensten vrij te stellen. Wij wenschen bij de bespreking van dit onderwerp de aandacht onzer lezers op de A. O. No. 27 van dit jaar te vestigen, waarin ook de schoolkwestie weder eenigszins geregeld wordt en het legerbestuur zijne goede bedoelingen dienaan gaande duidelijk aangeeft. Eene bedoelingen treft echter geen doel. Wat lezen wij namelijk in die order? Dat de officier, met den cursus der onder-officieren belast, van enkele diensten kan worden vrijgesteld, voor zoo verre dit niet strekt ten nadeele zijner kamera den, terwijl men in art. 619, in verband met art. 623, van het Herdr. Alg. Reglement van Administratie leest, dat de met het onderwijs belaste officier van alle diensten is vrijgesteld, maar eens per dag moet exerceeren. Wat is nu het gevolg hiervan? Dat er korps-chefs zijndie sedert de invoering der bovengenoemde A. O., twee officieren bij hun korps met het onderwijs belasten; een voor de Korps-school, die dan in de bij de artikelen 619 en 623 aangegeven voordeelen deelten een voor den cursus der onder-officierendie alle diensten meedoet, omdat hij, in de gegeven omstandigheden, zelden of nim mer van eenigen dienst kan worden vrijgesteld zonder dat zulks ten nadeele zijne kameraden geschiedt. Wie van beide officieren heeft nu meer aanspraak op het bepaalde bij de art. 619 en 623 van bo vengenoemd Reglement? Onzes inziens de officier, die met den

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1871 | | pagina 457