453
2o het onderwijs in de milit&ire wettenliet IVXsleisch en de l3.nd~
en volkenkunde worde als hoofdzaak van het theoretisch letterkun-
di0* onderwijs beschouwd, en meerdere lesuren moeten daarvoor
disponibel gesteld worden
4°. men onderwijze de kadetten der infanterie ook in de militaire
bouwkunde, en
5°. men voere de oude bepaling weder in, dat de voor den dienst
der koloniën bestemde kadetten, voor rekening van het departement
van koloniën mog'-n sludeeren.
De intrekking dier bepaling heeft reeds te nadeelig gewerkt, dan
dat zij nog langer gehandhaafd moet blijven. Wij hopen, dat de
tegenwoordige minister van koloniën in dat opzicht zijne beginselen
van zuinigheid laat varen en het belang zal inzien, dat ook
het Indische leger aan akademie-officieren heeft.
In dertig jaren tijds, van 1840 tot 1869, ontving het Indische
leger in totaal niet meer dan 204 infanterie-officiereu van de mili
taire akademie. Dus gemiddeld nog geen zeven per jaar; waarlijk
niet te veel voor een leger, dat 800 officieren der infanterie telt!
Wil de akademie werkelijk een beduidenden invloed ten goede uit
oefenen op ons leger, dan moeten er zeker jaarlijks een 25-tal of
ficieren der infanterie van die inrichting voor het Indische leger
kunnen bestemd worden.
Ons oordeel over de militaire school zal zeer gereserveerd en
kort zijn, vooreerst omdat we nog niet in de gelegenheid zijn ge
weest het innerlijk gehalte dier inrichting te kunnen beoordeelen
en tevens omdat we spoedig eene goede en doeltreflende reorganisa
tie dier inrichting hopen te zien. Niettemin hebben we eenige aan
merkingen op de door den schrijver ontworpen regeling van het al
daar te geven onderwijs. Even verkeerd als wij het vinden, om de
élèves met de geschiedenis der oudheid en der middeneeuwen lastig
te vallen, zoo onbegrijpelijk vinden wij het van den schrijver, dat
hij in het le studie-jaar geen onderricht in de elementaire tactiek,
de kennis der draagbare vuurwapenen, en de beschrijveude meetkunst
laat geven. Eene tweejarige beoefening der nieuwe geschiedenis en
beschrijvende meetkunst achten wij volstrekt niet te veel, terwijl
de studie der Indische plantenkunde naar onze meening over
bodig is en doeltreffender door die der warenkennis zoude kunnen
vervangen worden
Wat we zeer vreemd vinden is, dat de schrijver het niet
noodig acht, de élèves in de pionnier-kunst te laten ouderwijzen.