506 door de Britsche regeering nog onlangs ondervonden bij haar pogen tot reorganisatie van het leger, en het door het hoogerhuis aanvan kelijk verwerpen der Army bill, dat de Nieuwe Botterdamsche Courant aanleiding gaf om, in haar mailnummer van 22 Juli 1871 11., te schrijven: //Het koopstelsel blijft dus voorloopig gehandhaafd en de verbetering van 't leger uitgesteld, allermeest omdat de bill, naar het oordeel der voorstanders van het koopstelsel, geene genoegzaam radicale verbetering aanbracht. De waarheid zal wel zijn, dat ook hier ingewortelde vooroordeelen en privilegies elke verbetering in den weg staan." Het zoo als de heer Haus doet vergelijken van den militair reclamant over eene opgelegde straf, met hem, die beschuldigd wordt van het plegen van misdrijf, en op grond van dien verdedigen van het in de arrestkamer opsluiten des eersten, is, zoo ten minste zien wij de zaak in, niets minder dan logisch. De eerste toch is iemandwien nietszelfs maar zweemende naar misdrijf, kan worden ten laste gelegd; de laatste werd daarentegen, na een voorloopig onderzoek, dat gronden opleverde om hem van misdrijf te verdenken, en dus't zij om hem onschadelijk te maken't zij om ontvluchting te voorkomen, van zijne vrijheid beroofd. De eenige reden, waarmede het in arrest stellen van den van het plegen van misdaad verdachte kan verdedigd worden, is dus niet geldig, waar sprake is van den militair-reclamant. Waar gesproken wordt over desertie en het niet toepassen der op dat misdrijf gestelde strenge straffen, had volgens onze meening de onpartijdigheid geëischt, dat niet alleen was gewezen op de consi deration en het advies van het Hoog Militair Gerechtshof dd. 10 April 1840 No. 21 en van den advocaat-fiscaal voor de land- en zeemacht dd. 9 September 1840 N°. 416/43 geheim, maar dat ook melding was gemaakt van de missives van het legerbestuur dd. 30 December 1839 No. 523 Juli 1840 N°. 3 en 2 Juni 1841 N°. 3, waaruit blijkt dat het voorstel, om elk eiland in Nederlaudsch- Indiëin zijne geheele uitgestrektheidte beschouwen als het gar nizoen der tot zijne bezetting behoorende militairen, van het leger bestuur is uitgegaan. Wat betreft het door den schrijver aanhalen van art. 17 der in Pruisen vigeerende krijgsartikelen, betwijfelen wij, of dat artikel, gesteld dat het hier te lande kracht van wet bezat, het recht zou verleenen om inlandsche militairen, zich schuldig makende aan een geheel passief verzet, door van de wapens gebruik te maken, tot

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1871 | | pagina 513