510 dier plaatse de meeste manschappen verspreid en in de kampong woonden, en dat, in het algemeen, het toezicht op den minderen militair veel minder stipt en nauwlettend was dan tegenwoordig. Hoe dat alles te rijmen met de weinige gevallen van insubordinatie, die toen zouden zijn voorgekomen Natuurlijk spanden wij ons in, tot het vinden van eene oplossing voor een ons in den beginne zoo onbegrijpelijk voorkomend raadsel. En weldra meenden wij die oplossing gevonden te hebben in de weinige waarde, die volgens onze zienswijze moest gehecht worden aan de door den heer Haus medegedeelde getallen. Immers bleek ons, toen het ons gelukt was, ook de algemeene orders voor het Indische leger, loopende van 13 November 1820 t/m 29 Mei 1830, machtig te worden, dat, nadat van 12 Augustus 1823 t/m 1 Februari 1320 nu en dan aan het leger was mede- deeling gedaan van door het Hoog Militair Gerechtshof geapprobeerde vonnissendaarmede van af laatstgemelden datum was opgehouden en eerst weder begonnen bij algemeene order van 24 December 1831 N°. 7, bevattende opgave van vier zoodanige vonnissen; zoodat als zeker mag worden aangenomendat in de eerste der vier seriën, door den heer Haus genomen als grondslag voor zijne vergelijking Li na alle over 1831 geslagen vonnissen ontbreken. Maar tevens schoot ons te binnen, hoe ons tijdens onze komst in Indië, nu vijf en twintig jaren geleden, meermalen was verhaald, ciui niet lang te voren het toepassen der straf van rietslagenzonder dat de delinquent zich in de 2C klasse van discipline bevond, geens zins tot de zeldzaamheden behoorde; hoe zulks zelfs enkele malen zoover gedreven werd, dat men onderofficieren noodzaakte, hunne chevrons gedurende den voor eene afstraffing benoodigden tijd onder de bank te leggen, ten einde als soldaat de hen toegedachte dracht slagen te kunnen ondergaanen hoe in dien tijd zakendie later zonder eenigen twijfel de terechtstelling voor eenen krijgsraad zouden hebben tengevolge gehad, //disciplinair", dat is door het toedienen van een duchtig pak. werden afgedaan. Daardoor werdhetgeen in den beginne bevreemding baardevrij goed opgehelderd. Men had zich in dien goeden ouden tijd bepaald tot het voor den krijgsraad brengen van die gevallen van insubordinatie, uit hunnen aard zoo ernstig, dat eene disciplinaire afstraffing te veel opzien zou hebben veroorzaakt. Die onderstelling kreeg niet weinig kracht door de kwalificatie, waaronder bijna ieder geval van verzet

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1871 | | pagina 517