511
tegen superieuren gedurende de eerste van de door den heer Haus
als grondslag voor zijne vergelijking genomen seriën in de algemeene
orders werd omschreven, namelijk als verregaande insubordinatie
Daar toch, waar verregaande insubordinatie vrij veelvuldig gepleegd
wordt, is niet te onderstellen, dat lichte vergrijpen tegen het gezag
der meerderen tot de zeldzaamheden behooren. 't Is trouwens niet
onbekend, dat, zelfs nog geruimen tijd nadat wij in 1847 in Indië
kwamenzakendie tegenwoordignu de korpskommandanten geene
macht bezitten om zelfstandig te handelen en de meesten huiverig
zijn om ook maar iets te doen wat hen in ongelegenheid zou kunnen
brengen, zonder twijfel voor den militairen rechter zouden worden
gebracht, disciplinair werden afgedaan, en zulks onder het in de
strafhoeken omschrijven van het feit als grenzende aan insubor
dinatie
Maar behalve de v/m 1831 t/m 1837 meest altijd voorkomende
kwalificatie //verregaande insubordinatie", leveren de algemeene orders
ook nog andere bewijzenwaaruit kan worden afgeleiddat een vijf
endertig-tal jaren geleden niet weinige gevallen van insubordinatie disci
plinair werden afgedaan, dus niet zijn opgenomen in de algemeene
ordersen deze dus niet kunnen dienen tot basis voor eene vertrouwen
verdienende statistiek.
Wij wijzen, om zulks duidelijk te maken, op het slot van 3
der algemeene order van 1833 N°. 6, waarin wij lezen: //dat in de
strafregisters, en zulks zonder meer, menigvuldig gebruik wordt ge
maakt van het woord insubordinatie." 'tWoord menigvuldig kan toch
moeielijk betrekking hebben op de twaalf gevallen van insubordinatie,
die sedert 1 Februari 1826 t/m den datum van laatstgemelde algemeene
order in de algemeene orders vermeld wordenen waarvan bovendien
7 met vervallenverklaring van den militairen stand en kruiwagenstraf,
en 2 met den kogel gestraft werden; zoodat slechts 3 der veroor
deelden in de gelederen konden zijn teruggetreden.
Tevens wijzen wij op 4 der algemeene order van 1849 N°. 9,
behelzende het verbod om disciplinaire straften op te leggen voor
feitenvolgens het crimineel wetboek strafbaareen verboddat wel
niet zou zijn uitgevaardigd, waneer het disciplinair afdoen van voor
den krijgsraad te huis behoorende zaken niet meermalen was voor
gekomen.
Eindelijk nog wijzen wij óp 4 der algemeene order van 1850
No, 3waarbijop grond dat somtijds rietslagen worden opgelegd
aan manschappen, die zich niet in de 2C klasse van discipline bevinden,