512 die handelingwaartegen reeds herhaaldelijk voorschriften werden uitgevaardigdnogmaals wordt verboden. Niet zonder grond meenen wij dus als vrij zeker te mogen aan nemen datzoolang geene betere bewijzen zijn aangebrachtdoor niets wordt gestaafd, dat een dertig- of veertig-tal jaren geleden de gevallen van insubordinatie in het Indische leger minder menigvuldig waren dan in de laatste jaren, en dat, al is zulks oogenschijnlijk het .geval, zulks alleen moet worden toegeschreven aan het minder zelfstandige der korps- en detachements-kommandantenen het dien tengevolge zonder afwijking, dikwijls zelfs tot in het kleingeestige, opvolgen der voorschriften en bepalingen op 't stuk van militaire rechtspleging. Ook de circulaire van den generaal-majoor de Stuers, kommandant van het Indisch leger, dd. 30 April 1833 No. 226/4 verdient niet onopgemerkt te worden voorbij gegaan. In dat schrijven wijst ZHEG-. op verschillende daden van verregaande insub ordinatie, welke in korten tijd onder de Europeanen van één bataillon hebben plaats gehad. Hij schrijft zulks toe aan de bij de officieren bestaande gebrekkige kennis van het karakter hunner ondergeschikten, waardoor belet wordt dat de laatsten dooi de eersten behandeld worden als kinderen door hunne ouders; dat is te zeggen, dat sommigen door strenge tucht, anderen door zachte vermaningen tot gehoorzaamheid moeten genoopt worden. Die gebrekkige kennis isvolgens hem, oorzaak, dat soldaten van verschillende natiën, tusschen welker geaardheid, afgescheiden nog van het verschil in karakter tusschen individuën van eenen landaard, zulke groote wijzigingen bestaan, over eenc leest geschoeid worden. Ware er, zoo zegt hij, aanteekening gehouden van het aantal 'militairen, 't welke zich ten gevolge van eenc verkeerde behandeling aan zelfmoord heeft schuldig gemaakt, of 't vergrijp tegen hunne meerderen met hun leven moest boeten, dan zou dat aantal verbazend groot zijn. Hij wil, dat in dezen de officieren de impulsie zullen geven tot eene doelmatige behandeling van den soldaat, welk voorbeeld alsdan van zelf door de onderofficieren en korporaals, die nu steeds willen dat de mindere zich naar den meerdere zal plooien, zal gevolgd worden. Overigens wil hij niet, dat door eene te.angstige behandeling de klem in den dienst verloren raken. Maar vooral wat aangaat het opleggen van straffen wil hij, dat met zorg za\ worden te werk gegaan, omdat //de eene soldaat met slagen kan gestraft worden9 terwijl de andere, liever dan de straf te ondergaan, zich aan zijne meerderen zal vergrijpen cn dus zijn leven in de waagschaal stellen; immers heeft men gezien, dat soldaten, na het ondergaan dezer straf, die hen zoozeer voor zichzelven vernederde' wanhopig en hun leven moede een einde aau hetzelve maakten." Nog waarschuwt hij tegen de gewoonte van sommige officieren, om in het onein dige over eene zaak uittcwijden, predicatiën' tc houden voor manschappen die zich aan 't een of ander verzuim schuldig maakten, iets, dat volgens hem den soldaat baloorig maakt en door dezen met zanikken bestempeld wordt, vooral wanneer hij daarna nog op de bank moet gaan liggen om slagen te ontvangenals wanneer het den schijn heeft, alsof al dat //gezanik" alleen moest dienen om hem in zijn ongeluk te hoonen. Eindelijk wijst hij op zekeren kapitein N. N.een man, die zich aan het hoofd zijner Europeesche kompagnie niet meer veilig .acht, maar die, in plaats van overge plaatst te worden, moet leeren beter dan tot nog toe met den soldaat om te gaan.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1871 | | pagina 519