eene neiging, waaraan men, wat betreft inlanders, ten. minste voor
diefstallen en kleine ontvreemdingen, zelfs trachtte een glimp van wet
tigheid te geven, iets 't welk blijkt uit de circulaires van het mili
tair departement dd. 24 April 1838. No. 12, 9 Maart 1847 No. 3
en 15 December 1858 No. 17.
Tevens, wij erkennen zulks gaarne, kan echter ook het in ver
gelding met vroegere jaren slechtere gehalte der inlanders, die sedert
1855 werden aangenomenen waarop wij reeds wezen in het Nieuw
Bataviaasch Handelsblad van 31 Maart 11., niet zonder invloed zijn
gebleven. Hoe dit ook zijgemiddeld 24 gevallen van insubordinatie
per jaar op een getal van 16000 inlanders, meest allen afkomstig
uit het minst goede gedeelte der bevolkingisal kon het dan ook
nog beter zijntoch nog ver van onrustbarend.
Dat in de laatste jaren de reclames over opgelegde straiten aan
merkelijk toenamen,'valt niet te ontkennen. Zelfs, wanneer wij ons
niet vergissen, is dit in nog grootere verhouding het geval, dan men uit
de cijfers van den.heer Haus zou kunnen opmaken. Wien de schuld
Zeer zeker moet deze neerkomen op een vroeger legerbestuur dat,
wij toonden zulks aan in het Nieuw Bataviaasch Handelsblad van
1 April 1870, en ook door den heer Haus wordt er op gewezen
door de algemeeue order van 1864 N°. 9 ontegenzeggelijk de krijgs
tucht heeft benadeeld.
Moet hetgeen door die handeling van een vroeger legerbestuur
werd bedorven, thans door kogel en slagen worden goedgemaakt?
Wij voor ons zien dit niet in, en zulks, afgescheiden van andere
reden, vooral niet, omdat dè heer Haus ons volstrekt niet overtuigde,
dat die beide middelen, waarvan het laatste, tot op het uitvaardigen
van het gouvernements-besluit dd. 12 Mei 1851 N°. 102, zoo met
den kling als met den stok, ook voor militaire misdrijven vrij veel
vuldig werd toegespast, zoo salutair werkenals men, de door hem
geleverde cijfers zonder verder onderzoek als juist beschouwende, zou
kunnen gelooven.
Behalve van eene menschkundige en rechtvaardige behandeling,
gepaard met een onverwijld pogen tot het doen in dienst treden van
betere sujetten dan tot nog toe voor het Indisch leger werden aan
genomen verwachten wij meer van de door den heer Haus in het tweede
gedeelte zijner voordracht aangegeven verbeteringen, waarmede wij
het,onze vroegere stukkeu bewijzen zulks in hoofdzaak geheel
eens zijn. Dienaangaande in nadere beschouwingen te treden achten wij
516