317
dan ook onnoodig. Gaarne zouden wij ook omtrent het eerste ge
deelte van schrijvers verhandeling het stilzwijgen bewaard hebben.
Toen wij echter zagen, dat uit de door den heer Haus gehouden
en door den druk verspreide voordracht argumenten zouden kunnen
worden getrokken tot betoog van het heilzame van het menigvuldig
uitvoeren der doodstraf, meenden wij verplicht te zijnook onze pen
niet te doen rusten, maar aan te toouen, welke waarde, naar onze
wijze van zien, aan gezegde argumenten moet gehecht worden.
En nu no£f iets. In eene dagorder van 9 December 1823 lezen
wij, dat de 2e Luitenant S. Schoneveld, als tijdelijk bevelhebber
van Pontianak, zich niet ontzien heeft, eene inlandsche vrouw, staande
onder het gezag van den Sultaneigener autoriteit met rottanslagen
te doen afstraffen en het fort te doen uittrommelenwelke zeer straf
waardige handelwijs, bewijzende dat genoemde officier niet in staat
was te bevelen, moest worden toegeschreven aan zijne verslaafdheid
aan den dranktengevolge waarvan hij voor het óóg van den in
lander allerlei ongeregeldheden bedreef, en hem de mogelijkheid om
te bevelen nog meer werd ontnomen.
In genoemde dagorder lezen wij almede, dat de 2e Luitenant J.
II. Werner, civiel en militair kommandant te Sintang, zich schuldig
maakte aan misbruik van gezag, als hebbende eene inlandsche meid,
welke hij beschuldigde hem eenig goed ontvreemd te hebbenmet rot
tanslagen doen afstraffen en vervolgens zich nog schuldig gemaakt aan
beleedigend gedrag tegen den gezaghebber op de Westkust van Borneo.
Die beide officierenvan wie erkend werd dat zij uit 's lauds
dienst hadden moeten ontslagen wordenwerden gestraft met eene
maand provoostarrest. Bewijst dit, dat in den goeden ouden tijd
alles zoo veel beter was dan tegenwoordig?
En wat zou thans wel gezegd worden wanneer een 2e luitenant,
//die zich gedurende zijn aanwezen op Sumatra's Westkust reeds
op eene berispelijke wijze had doen kennen, door aanhoudend de
handelingen zijner superieuren te gispen en dus mistrouwen te zaaien
en eenen slechten geest te sterken, zich eindelijk onderstond, om op
eenen militairen maaltijd, in tegenwoordigheid van vele officieren en
soldateneen toast in te stellen, waarbij hij met de insolentste en
alleronbetamelijkste wpordenden ondergang dronk van den persoon
aldaar met het hoogst civiel en militaire gezag bekleed".
Zou er geen angstgeschrei opgaan over ondermijning der krijgs
tucht en het gestadig afnemen van het respect, verschuldigd aan
meerderen of ouderen in rang? En zouden de machthebbenden
O