528 veel recht aangevoerddat de bewapening van het fort Sumter door de noordelijken op afstanden van 3000—4000 yards tot zwijgen is gebracht met slechte granaten en slechte buizen, en met vuurmonden, die minder juist schoten dan die der zuidelijken. Het demonteeren der in dat fort geplaatste, vuurmonden is evenwel niet toe te schrij ven aan hunne plaatsing en barbettemaar wel aan de slechte in richting van het fort-zelf. De kanonnen waren namelijk nage noeg zonder traversen achter een steenen muur geplaatst, die noch van binnen, noch van buiten bekleed was. Wel beproefden de ver dedigers dit met zandzakken en balen katoen te verhelpendoch slaagden hierin niet. Eene dergelijke inrichting had natuurlijk ten gevolgedat zeer spoedig bres was geschoten en het bedienen der vuurmonden onmogelijk werddaar de uitwerking der vijandelijke projectielen verdubbelde door de afgeschoten steenbrokkendie in de batterijen terecht kwamen. Mogt men op sommige punten het gebruik van schietgaten ver kiezen, dat men er dan vooral op lette, ze zoo klein mogelijk te maken. (Zie hierover militaire spectator No. 3 van 1867 Opmerkin gen betrekkelijk ile uitbreiding en verbetering der dekkingsmiddelen op vaste batterijen). Wat de bekleediug dier schietgaten betreft, schijnen, geoordeeld naar de proeven in Europa, de blokzoden nog het beste te voldoen. De schanskorven en fascinen zijn door percussie-granaten veel spoe diger te vernielendan eene gewone bekleeding met blokzoden of eenvoudige opzetting van aarde; terwijl er hier in Indië wel geen sprake kan wezen van het bezigen van zandzakken. Eene gedeel telijke bekleeding met bamboezen hordenvervaardigd als de zoogenaamde pagger keppang zoude de wangen volkomen be schermen tegen de uitwerking van het eigen vuur. Die horden worden natuurlijk niet in de borstwering verankerd, doch slechts met piketpalen of stukken bamboe vastgezet, ten einde ze gemak kelijk te kunnen verwisselen. Het onderwerp, dat als derde hoofdpunt dient besproken te wor den, betreft de affuiten. Ten einde in geene beschouwingen te treden over voorwerpen, die wij thans en ook waarschijnlijk in de eerstvolgende jaren hier nog niet zullen bezitten, zal ik mij bepalen tot de behandeling der nu in Indië aanwezige affuitsoortenvoor zooverre zij in vesting werken tegen Europeeschen vijand te bezigen zijn. Die soorten zijn: wal-, belegerings-, veld-, kazemat- en cirkelaffuiten.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1871 | | pagina 535