541 Bovendien, ook de militaire autoriteit is een rechter. Weliswaar heet het, dat die alleen over overtredingen der krijgstucht mag oordeelen. Maar eene vluchtige lezing van het reglement van krijgs tucht is genoeg om te doen zien dat het verscheiden feiten opneemt die inderdaad vergrijpen tegen de algemeene strafwet zijn. Ik wijs slechts op artt. 20 en 21, ten bewijze, dat de bevoegdheid van den disciplinairen rechter en van den krijgsraad vaak moeielijk is te on derscheiden. II. Een woord ter verdediging van mijn gevoelendat korporaals niet in gerechtelijke commissien mogen worden benoemd. Gij merkt terecht op, dat de rechtspleging bij de landmacht, het crimineel wetboek voor het krijgsvolk te lande en het reglement van krijgstucht als een geheel moeten worden beschouwd, en dat in de twee laatste wetboeken de korporaals met onderofficieren worden gelijkgesteld. Maar dat is hier geen reden van beslissing. Vooreerst behandelen deze wetboeken de rangen niet; zij zijn niet de zetel van het onderwerpzoodat, wat zij bepalen, als algemeen zou moeten worden beschouwd. Bovendien, art. 2 C. W. K. t. L. spreekt beperkend: //onderofficieren (onder welke, voor zooveel dit wetboek betreft, de korporaals mede begrepen zijn)", en art. 29 R. v. K. kan alleen zien op de soort straffen, die hen kunnen worden opgelegd. Het is dus gewaagd, uit deze twee bepalingen tot eene algeheele gelijkstelling te besluiten, te meer, wijl in de militaire samenleving een zeer groot onderscheid wordt gemaakten de korporaal in cham- brée en cantine de kameraad van den soldaat isniet van den eigen lijken onderofficier. Maar bovendiende R. L. kent alleen officieren voor gerechtelijke instructiënen dat in Oost-Indië daarvoor nu ook onderofficieren kunnen worden benoemd, is geene aanvulling der R. L.maar eene speciale wet voor een bepaald territoir: eene uitzondering, die zoo strikt mogelijk moet worden toegepast, krachtens de rechtsregels- I'jxcepliones snnt strictissimae interpretationis" en Odiosa re&tringenici(f) Want het is odieusdat personen die zelfs niet beè'edigd zijn met zoo groote macht zijn bekleed, dat van hen zoo ongemeen veel afhangt in eene rechtspleging als de militaire, die grootendeels van schriftelijken aard is. Wat uitzondering is, moet zoo eng mogelijk worden opgevat. (f) Hatelijke voorschriften moet men beperken, niet noodeloos uitbreiden.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1871 | | pagina 548