544;
jonge soldaten, dewijl deze in het denkbeeld verkeeren, dat de loop
daardoor inwendig roestvrij blijft; bovendien weten de manschappen
voor die enkele malen, dat het noodzakelijk is om den loop te stop
pen, zich wel te behelpenzonder schade aan het geweer te berokkenen.
Het bruineeren der geweren keuren wij ten sterkste af; loop en
lade toch lijden door deze bewerking zoodanig, dat geen enkel in
gebruik blijvend geweer den voorgeschreven draagtijd kan halen,
zonder bijna geheel vernieuwd te zijnhet veroorzaakt veel reparatiën
aan de lade, bandveren, schroeven, enz.; de kosten van onderhoud
zijn hooger dan van blanke gewerenen de bewerking vereischt
een langen en uiterst moeielijken arbeid. De bewering, dat de
vijand de troepen met gebruineerde geweren minder goed kan zien
weegt, vooral in het boschrijk Insulinde, naar ons gevoelen, niet
op tegen de opgesomde nadeelen, en dat ze gemakkelijker te onder
houden zijnis geen oud soldaat wijs te maken en ook wij geloo-
ven het niet.
De nu in gebruik zijnde geweerriemen schaffe men af, daarvan
wordt toch geen gebruik gemaaktomdat ze door het gebruik rekken
en zeer onhandig zijnin de garnizoenen komen ze ons geheel on-
noodig voor, en te velde kan alleen een bruikbare geweerriem nut
hebben; deze zou dan niet van leder, maar uit goed sterk garen, dat
rekt noch krimpt, vervaardigd behooren te zijn.
De ruimnaalden voldoen niet aan de vereischtenbij het aanwen
den breken ze veelal af, waardoor dikwerf een stuk in het zundgat
achterblijft en de toestand alzoo nog wordt verergerd. Wij hebben
in het verschiet, dat ze spoedig zullen verdwijnen; mocht dit on-
verhoópt niet zoo zijn, dan stellen wij voor, om ze. maar dadelijk
vervallen te verklaren, vermits de manschappen zich met de droog-
houtjes en eene stevige op de borst gestoken speld best kunnen
behelpenen dan geene riempjes noch trensjes meer behoeven.
Het ledergoed.
Door den manschappen de bovengenoemde voorwerpen te ontne
men bekomt men meer ruimte in hunne patroontasschenen is
daarin een zakje met knoop minder noodig.
Het hoorntje der gordelplaat moest niet afzonderlijk verstrekt
worden, maar op de plaat vast gesoldeerd zijn, waardoor het ver
liezen of breken en bijgevolg betalen zou worden voorkomen; dit
geldt ook voor den koperen stiftpassant.
Be was- en smeerdoos.
Deze heeft de man in het garnizoen niet noodig, en het thans