557 op de staled. Eerst sinds acht dagen zijn de manschappen bijeen en reeds nu zijn zij het moede te Moulins te zijn, zoodat zij dringend vergunning verzoeken naar huis terug te keerenbovendien zijn de burgers van Moulins het moede dat bataljon in hunne stad te hebben, waar hunne aanwezigheid hun zeer tot last wordt. Het schijnt mij moeielijk, om niet te zeggen onmooglijk toe, deze vrijwilligers zoo lang bijeen te houden als noodig zou zijn om hen te kleeden uit te rusten en te wapenen vóór hun vertrek." Twee dagen later rapporteerde genoemde generaal//Op den dag van mijne revue had de kommandant verlof geweigerd aan drie vierden van het bataljon; op deze weigering is een derde heengegaan en de overigen hebben verloven gehad, die zij zonder dat zouden hebben genomen; ik zie vooruit, dat zij niet allen zullen terugkeeren. Ik heb ook de eer u verslag te geven van de tuchteloosheid, die in dit korps heerscht en u te verzoeken mij eene manier van straften aan de hand te doen, krachtig genoeg om deze vrijwilligers tot de gehoorzaamheid en de ondergeschiktheid te brengen, die voor ieder soldaat noodig zijn. Hunne chefs hebben hun herhaalde bijeen komsten gelast, zoowel om het exerceeren te leeren als voor andere bijzonderheden; een groot deel weigert luide er heen te gaan en de overigen zeggen geen woordmaar komen er niet. In alle opzichten verlangen de burgers naar het vertrek van dezen troep, waarvan het wangedrag hen verontrust." Men had vooral gehoopt, dat orde en tucht tot stand zouden komen onder de bataljons aan de grenzen, maar wederom werd men teleurgesteld. Tegen één gunstig getuigenis b. v. omtrent de naar den Rijn gezonden vrijwilligers vindt men tien tegenovergestelden. Er hadden vóór de oorlogsverklaring bedenkelijke feiten plaats, die Erankrijk eerder dan het wilde in den krijg konden wikkelen. Zoo beklaagde zich de Oostenrijksche bevelhebbers van Mons over de invallen, die de vrijwilligers gewapenderhand op zijn grondgebied deden. Den 30st™ December 1791 schreef de generaal Erancois Wimpffen uit Colmar, waar evenzeer een inval van Pruisen en Oostenrijkers te, duchten was als in het noordoosten van Erankrijk//Gij zult zien dat het er verre af is, dat de bataljons nationale vrijwilligers van den Boven-Rijnvan de Boven-Saöne en van Doubs gereed zijn te velde te trekken. Deze vertraging ontstaat uit twee gebreken, waarop ik sinds den aanvang den minister van oorlog gewezen hebvooreerst uit de wijze van verkiezing, die men voor de benoeming van de

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1871 | | pagina 564