561 wel eens willen zien te midden van dronken of woedende soldaten, die ieder bedreigen, die hun durft spreken van wetten, en de bur gers, die zij geroepen zijn te beschermen en te verdedigen, kwel len, plunderen en beleedigen. Ik zou er te veel van zeggen, als ik alles zeide, en ik zwijg". Het gedrag van de linietroepen, die naar Eijssel en Yalenchijn gevlucht waren, had aanvankelijk bijna alle generaals een levendig gevoel van verontwaardiging en toorn tegen hen ingeboezemd, ook aan Moutesquiou, bevelhebber van het zuiderleger. Den 20stctt Mei 1792 verzocht hij vooral om veel vrijwilligers, zij toch zijn beter onderricht, wijzer, meer onderworpen aan de tucht en vlugger. Maar zie, reeds twee maanden later, den 12ste" Juli, antwoordt hij aan den minister Lajard, die hem twintig bataljons vraagt voor het Bijnleger: //Het is louter zinsbegoocheling, wat gij mij voorstelt, zich dit jaar te bedienen van de nieuwe bataljons, die opgericht wor den, waarvan ternauwernood een gedeelte bestaat, dat zonder kleeding isen dat ikbij gebrek aan gewerenniet kan wapenen. De na tionale gardes kunnen wel eene expeditie van eenige dagen doen, maar zij kunnen geen aanhoudenden dienst verrichten." En toen hij naar Perpignan geschreven had om zich al de bataljons van de tiende militaire afdeeling te doen toezenden, zeide de adjudant-generaal Gaultier Iierveguen //ik zal zijne bevelen uitvoeren, maar hij zal niet in zijn schik zijn jnet de vrijwilligers, die in het geheel niet gedisciplineerd en evenmin geoefend zijn.1' Kellermann dacht er eveneens over. Uit eene aanteekening van 16 Juni 1792 blijkt, dat de departe menten of provinciën teen eerst een aanvang maakten met de vor ming van de bataljons, die reeds den 5rten Mei was bevolen gewor den (NB. De oorlog was reeds verklaard geworden op 1 April). Den 13deu Juli schreef de minister van oorlog aan den Voorzitter van de Wetgevende Vergadering dezen curieusen brief: //De heeren administrateurs van het departement der Boven-Mame hebben mij kennis gegeven van de hinderpalen,, die in den weg staan aan de aanvulling van het bataljon nationale vrijwilligers, dat zij geleverd hebben, en aan de oprichting van dat, hetwelk zij nog op de been moeten brengen. Zij verzekeren, dat een gedeelte van de burgers, die zich in het vorige jaar hadden doen inschrijvenen die niet in het eerste bataljon zijn begrepen geworden, weigeren te deelen in de aanvullingonder voorwendseldat zij het recht niet zullen

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1871 | | pagina 568