569
Twee maanden later schrijft Biron aan den oorlogsminister Pache:
//Op het tijdstip van Custine's veldtocht zijn er uit het leger, dat
ik aanvoerde, 40000 uitgelezen mannen getrokken geworden; als ik
alles rekenwat in de garnizoen zal overblijven en langs de keten
inkwartieringen, die ik ga aanleggen (tenzij de generaal Custine
hen ook naar Mainz oproepe), blijven mij 16,000 man over, in staat
.te dienendaar de overigen zonder kleederen zonder wapenen zonder
schoenen zijn, bestaande uit mismaaktegebrekkige lieden grijsaards
en kinderenonbekwaam eenige soort van dienst te bewijzen. Het
ware zeer te wensehen, dat zijdie tot niets deugen, konden
worden afgedankt en naar hunne departement teruggezondenwaar
zij in hunne fainiliën tot eenige hulp zouden kunnen strekken,
terwijl zij in de garnizoenen en de legers werkelijk schadelijk zijn.'"
Aubry, medeafgevaardigde van de Conventie bi] het Zuiderleger
schreef, in naam zijner collega's (Oct. 1792): //Burgers! eene niet
minder bedroevende waarheid is nog de tuchteloosheid van onze
meeste nationale bataljons. Wij gelooven gaarne, dat het een na
tuurlijk gevolg is bij troepen eener nieuwe lichting, die aan zich
zeiven zijn overgeleverd r omdat zij in het zuiden meer afgezonderd
zijn dan in' het noorden. Men bewondert hen in hunnen moed en
in hunne volhardingmaar men ducht hen in hunne eigenzinnigheid
en in hunne eischen. Overal vreest men hun verblijf; overal doen zij
vorderingen met de onstuimigheid van eene te veel gevoelde kracht;
overal verslijten zij nationale kleedingstukken zonder ze te ontzien,
zonder rekenschap af te leggen; eindelijk, overal vernielen zij. Wij
zouden u doen schrikkenzoo wij den toestand van de kazernes en
van de verstrekte goederen onder uwe oogen brachtengene zijn ver
nield, deze zoek gemaakt.
//Het zij mij vergund u eene overweging mede te deelen, die
mijn persoonlijk gevoelen is en die ik te danken heb aan het gebruik,
gedurende drie jaren van dezen troep gemaakt, toen ik hem heb
aangevoerd in het departement le Gard. Het is voor mij uitgemaakt,
dat voor het tegenwoordige de inrichting van de bataljons nationale
vrijwilligers slecht is; dat daarin de hoofdoorzaak van hunne tuch
teloosheid ligt; want een goed onderricht en niet door hartstocht
bevangen man, die de bewegingen van het menschelijk hart kent,
kan zich niet overtuigen, dat, vooral in den krijgstoestand, waarin
wij zijnwaarin alle plichten besloten zijn in eene lijdzame gehoor
zaamheid die gehoorzaamheid in haar geheel bestaan kan bij den
vrijwilliger tegenover den officier, dien hij zelf gemaakt heeft."