575
dat de soldaat zijnen officier betoont, het weinige gezag, dat deze
over hem heeftverzwakt noodwendig den band van de krijgstucht
en van de ondergeschiktheid. Zoo lang de soldaat zich in verstand
en kennis gelijk zal wanen aan de chefsdie de wet hems geeft of
die hij zich gekozen heeft, zal hij zijne denkbeelden stellen in de
plaats van de lijdelijke gehoorzaamheid, die hij hun schuldig is-
Zoo de bevelen, die hij van hen ontvangt, in strijd zijn met
zijne redeneering of zijne zienswijze, zal hij ze uitvoeren met eene
verderfelijke langzaamheid en moedeloosheiden zoo hij niet over
wint zal hij elke krijgsoperatie, die hij met meer goeden wil zou
hebben doen gelukken, verraad noemen. Hij weet nog wel te vech
ten, maar hij weet niet meer te gehoorzamen. De Nationale Con
ventie moet zich bezig houden met dit onbillijk wantrouwen te
te doen ophouden."
//Wie zou den verderfelijken invloed kunnen loochenenzegt
Rousset, dien inzonderheid het gedrag van de vrijwilligers had
op het verbitterde en in spanning gehouden gemoed van Dumou-
riez? Zeker moeten hunne misslagen en tuchteloosheid eene groote
plaats bestaan onder de oorzaken van zijnen afval."
Kellermann schrijft den 10d™ April 1793: //Het linie-leger is
sedert drie jaren aanhoudend verwaarloosd geworden, en het is u
niet onbekead, dat gij de omwenteling te danken hebt aan zijne
trouw en aan zijnen moed." Ook hij dringt aan op onmiddellijke
vereeniging van de linie-troepen en vrijwilligers tot halve brigades.
De commissaris van den minister voor buitenlandsche zaken schrijft
den 10l1en April aan Lebrun van de Noordergrens: //Geheel de li
nie-troep heeft sinds het begin yan den oorlog niet opgehouden be
wijzen te geven van zijn moed terwijl een gedeelte van
de vrijwilligers is-weggeloopenzijne wapenen weggeworpen of ver
kocht en buitensporigheden begaan heeft, het gevolg van de tuch
teloosheid en ruwe onwetendheid der officierenDe linie
troepen beklagen zich, dat men, na zooveel bewijzen van hunnen
moed en van hunnen ijver, nooit eervolle melding van hunne daden
gemaakt heeft, dat men integendeel den schijn aanneemt te geloo-
ven, dat zij geen goede vaderlanders zijn, terwijl zij blijken van
het tegendeel hebben gegeven door hun bloed voor het vaderland
te storten; dat zij goed uitgeruste vrijwilligers, geheel gegalonneer
de nieuwe korpsen bij het leger zien komen, die bij het eerste
kanonschot, hnnne wapenen wegwerpen en vluchten, terwijl zij, die
goed vechtennoch kleederen noch schoenen hebben."