576 Ook deze commissaris dringt aan op inlijving van' de vrij willig-ers bij de linie-troepen. Den 29steu April schrijft hij uit Duinkerken: //De geest van het leger is uitmuntend, maar de houding van de vrijwilligers heeft mij geërgerd! In hunne hoedanigheid van scheppers van hunne chefs, maken zij er niet meer werk van dan men gewoonlijk maakt van zijn creatuur, en dat komt, omdat zij kiezen, wat het meest met hen zeiven overeenkomt, zonder te letten op militaire talenten, noch op hooger moreel. //Het is niet genoeg vaderlandslievend te zijn, men moet het va derland weten te verdedigen. Hier neerq ik waar, dat bataljons vrijwilligers zich doen volgen door twintig of twee en twintig wa gens, als zij op marsch zijn, en dat deze wagens zoo vol zijn van vrouwen, van wiegen en van kinderen, dat er geene plaats meer overblijft voor de zieken of de uitrustingstukken van de soldaten." Uit dezelfde plaats en op denzelfden dag schrijven de volksvertegen woordigers (afgevaardigden bij de Noorderlegers) Gamot (de oudere, de beroemde) en Duquesnoy: //De vrijwilligers willen zich aan ^eene enkele tucht onderwerpenzij zijn de geesel van de menschenbij wie zij gehuisvest worden en brengen groote verslagenheid onder onze landbouwende bevolking. Verspreid in kantonnementenwaar zij niets anders doen dan drinken en rondloo^en, stellen zij er zich aan bloot, verstrooid en in de pan gehakt te wordenzoo de vijand ondernemend is. Gelukkig draagt deze geen keunis van wat er omgaat; gelukkig, dat wij streng zijn in het verbieden van gemeen schap, want de vijand zou reeds onze vooruitgeschoven posten en zelfs onze vestingen hebben kunnen overrompelen//Wij weten niet, wat het oorlogsbureel doet, onze vrijwilligers zijn altijd naakt. Wij moeten bekennen, dat het een afgrond is; nauwlijks heeft een sol daat schoenen, of hij gaat ze verkoopen; er zijn er-, die zelfs hunne kleederen, hunne geweren verkoopen, hun kruit verschieten en hunne medeburgers beleedigen Den 23ste" Mei schrijven zij uit Mons aan het Comité de salut 'public: //Wij meeuen u te moeten verwittigen, dat de soldaten niet alleen hun kommiesbrood verkoopen, maar ook hun brandhout en de mouwen van hunne mouwvesten. Men heeft veel te veel het geld tot belooning voorgesteldde geest van schraapzucht doet alles, richt alles te gronde, en de eer is niets meer. Houdt u beziff met de middelen om dezen hartstocht uit te roeiendie de algemeeue zaak doet verloren gaan en de burgers verlaagt. Het is onmooglijk

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1871 | | pagina 583