607
Het niet zien van de vlag kon wellicht het gevolg zijn van de
ligging van het schip, doch het niet aan boord komen van den
regent was, evenzeer als het niet vertoonen van eenige vlag op de
bij de kampongs liggende prauwen, eenigszins bevreemdend.
Intusschen begreep men, dat afwezigheid van den regent even goed
mogelijk was, als dat de prauwen niet. juist de vlaggen aan boord
hadden. Mocht dus al aangenomen wordendat er te Kaibobo eenige
spanning bestond, zoo was er echter nog geen zekerheid, dat de be
volking eenige vijandelijkheden tegen het gouvernement in den zin had.
Die overwegingen deden den kommandant van het stoomschip,
in overleg met den Gouverneur der Molukken, besluiten, dat eerst
genoemde des namiddags naar wal zou gaan en bij die gelegenheid
de houding aan zou nemen als of het oorlogschip evenals ieder
jaar de gewone kruistocht deed. Hij ging dan ook tegen half vijf in
eene kleine sloep, ongewapend en alleen van inlandsche roeiers ver
gezeld, daarheen. Aldaar aangekomen stapte hij aan wal en trad de
nabij gelegen kampong binnen. Deze scheen geheel verlaten. Nau
welijks was hij echter eenige passen daar binnen, of er vielen van
alle zijden schoten. Tegelijkertijd traden een 25-tal Alfoeren op
hem toe. Door eene kloekmoedige houding aan te nemen wist hij
hen vrees in te boezemen en zoodoende te belettendat zij zich op
hem wierpen. Zij bleven intusschen op hem vuren en hadden alras
de voldoening, hun weerloos slachtoffer, dat langzamerhand het strand
zocht te bereikente verwonden. Het gelukte hem nietteminzich
zooveel mogelijk verwerende met een bamboezen werpspies die hij
had opgeraapt, en dank zij de zorgen van een inlandsch matroos,
die hem ter hulp snelde, de sloep te bereiken.
Aan boord wedergekeerd ontstak de equipage, haren kommandant
verwond ziende, in woede. Geen twee dagen geleden nog was ter
reede van Amboina de door Z. M. onzen geëerbiedigden IConing
geschonken vlag voor Simonoseki met groote toejuiching geheschen, en
de equipage verkeerde steeds nog onder den indruk dier plechtigheid.
Aan debarkeeren viel intusschen niet te denken. In de eerste plaats
toch was het al te laat, in de tweede plaats was het te voorzien,
dat de gansche negorij door de opgewonden matrozen ondanks alle
voorzorgsmaatregelen, totaal verwoest en verbrand zou worden.
Eene dergelijke verwoesting zou, nu men geene bezetting achter kon
laten, tot niets geleid hebben. Te meer nog moest die vernieling
voorkomen worden, zoolang het niet bekend was,.in hoeverre de
bevolking van Kaibobo onder pressie der berg-Alfoeren stond en dus