618
Van het garnizoens-bataillon der 'Moluksche eilanden konden, zonder
de overige plaatsen en posten in gevaar te brengenonmogelijk
meerdere manschappen naar het tooneel van den oorlog gezonden
worden. Er werd dus besloten eene versterking van Java te vragen,
terwijl de Gouverneur inmiddels machtiging zou verzoeken tot het
oproepen van een 600-tal Ternataansche troependie bij vroegere
expeditiën reeds goede diensten hadden bewezen, en voor welke de
Alfoeren van Ceram zeer bevreesd zijn.
De toestand op Ceram bleef in afwachting der nadere bevelen van
hoogerhand in statu quo. Alleen werden er met de beschikbare
macht onophoudelijk patrouilles tot ongeveer 2 a 3 palen landwaarts
in gemaakt. Al hetgeen de patrouilles ondervonden te beschrijven,
is niet wel mogelijk. Genoeg zij het daarom, wanneer hier vermeld
wordtdat onze soldatenals altijdde veie vermoeienissen, waardoor
die patrouilles zich hoofdzakelijk kenmerktengelaten trotseerdenen
wij gedurende die dagen slechts het verlies van een 10-tal gekwetsten
hadden te betreuren.
Van af den 14den November, datum onzer bezetting van het
nieuw gekozen uitgangspunt Kairatoe waren wij dus niet in
staat geweest den vijand eenig verlies van aanbelang toe te brengen.
Eindelijk kwam daarop den llden December Z. M. stoomschip
//Amsterdam'" van Java op AmLoina terug.
Dat stoomschip bracht eene versterking mede van 4 officieren,
50 Europeesche en 100 inlandsche soldatenbenevens 10 artilleristen
met een houwitser en de noodige munitie.
Den 17den December keerde ook het stoomschip //Telegraaf' van
het eiland Ternate weder met het bericht, dat op het einde dier
maand 800 man Ternataansche hulptroepen gereed zouden zijn,
om ons bij te staan in het ten onder brengen der kwaadwilligen op
Ceram. Naauwelijks had zich dit bericht, zoomede dat der verster
king, die van Java op Amboina was aangekomen, over het eiland
verspreid, of het weifelende gedeelte der bevolking begon eenige
toenadering te betoonen.
Van de Noordkust toch werd kort daarna bericht ontvangen, dat
de bewoners der strandnegorijen die zich op aandrang van het
hoofd van Sapalewa in de bosschen hadden teruggetrokken, weder
in hunne kampongs begonnen terug te keeren. Evenzoo hadden de
gevluchte bewoners van Henitetto, Kairatoe en Kamarian de bemid
deling van den radja van Pauhhy, een onzer meest vertrouwde
hoofden op de Zuidkust, ingeroepen om in onderwerping te komen.