621 bezetting achter te laten van 1 officier en 25 man, getrokken uit het garnizoen van Wahaai. Den ll<Jen Januari des morgens embarkeerde te Amboina de noorderkolonnebestaande uit 6 officierenonder welke een officier van gezondheid, 80 Europeanen en 140 inlanders, benevens een houwitser en een mortier. Denzelfden morgen vertrokken ook de stoomschepen //Metalen ♦Kruis" en //Telegraaf" naar Ternate, om de hulptroepen van daar af te halen. De kommandanten dier stoomschepen hadden in last, 400 man te Noeniali en de rest te Kairatoe aan wal te zetten. Volgens algemeen gevoelen van de ons trouw gebleven hoöfden, zouden, op grond van particuliere en locale grievenonderscheidene negorijen onze zijde kiezen, zoodra de troepen slechts het binnenland zouden inrukken. De algemeen heerschende schrik voor de Terna- taneu, onze hulptroepen die eertijds heerschers over Ceram warenen volgens overleveringen nog schandelijker op dat eiland huis gehouden hebben dan onze voorvadersbracht zeker veel tot dat gevoelen toe. Het was dan ook wel waarschijnlijk aan dien schrik toe te schrijven, dat de orang kaja van Kairatoe zich, daar toe gedwongen door zijne onderhoorigenvrijwillig in onze handen stelde. Eene verbanning naar Samarang was het loon voor zijne trouwelooze handelwijze tegenover het gouvernement. De ziel van den opstand op Ceram's zuidkust was dus reeds vóór den aanvang der eigenlijke èxpeditie in onze handenmen kon alzoo de hoop koesteren, dat ook de hoofden van den opstand in het binnenland en die op de Noordkust, gemakkelijker dan men aanvankelijk dacht, te onderwerpen zouden zijn. Den 20stcn Januari kwamen de naar Ternate gezonden stoom schepen op Amboina terug, en brachten de tijding mede, dat zij, instede van 800, ruim 1000 Teruatanen naar Ceram hadden over gevoerd en dat zij daarvan zoowel te Noeniali als te Kairatoe 500 man aan wal hadden gezet. Van die trouwe opkomst en dat aanzien lijk cijfer moet men zich echter geen al te groote voorstelling maken. Een en ander toch was meer een gevolg van het onder de Terna- tanen heerschende gebruik, dat wanneer een der leden van de familie van den Sultan ten oorlog gaat, al diens op de kleine eilanden, wonende onderdanen hem te velde moeten volgenzelfs kinderen gaan in dergelijke gevallen mede, ten einde zich te gewennen aan het zien van menschenbloed. Als van zelf volgt daaruit, dat onder die 1000 man een paar honderd jongens en kinderen waren, die in X

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1871 | | pagina 628