627 Omstreeks 12 uur kwam de voorhoede aan een der zijtakken van de Talarivier, stroomende door een diep ravijn. De afdaling langs den wand van dat ravijn leverde groote bezwaren op. Niet alleen toch dat deze wand bijzonder steil was, maar aan de overzijde had de vijand zich achter eene zware palissadeering verschanst. Het voornaamste naar omlaag voerende paddat door 's vijands vuur werd bestrekenwas door omgekapte boomstammen enz. versperd. Die versperringen moesten door de voorhoede worden opgeruimd. Bij dat opruimen bekwamen benige Ternatanen, een paar soldaten en 4 koelies vrij ernstige wonden. Waarschijnlijk zóu het bij zulk een gering verlies niet gebleven zijnwanneer de vijand niet ontwaard haddat eene patrouille van 40 bajonettendie in last had de rivier zoo mogelijk hooger op over te trekken, rechts af was getrokken. Die omtrekking gelukte echter nietwant de aanvoerder kon nergens een geschikt punt vinden, om in het ravijn af te dalen; doch de maat regel alleen was reeds voldoendeom den vijand een zoodanigen schrik in te boezemen, dat hij zijne stelling overhaast verliet. Het ravijn werd daarna overgetrokken. Het aan de andere zijde gelegen terrein bood een uitstekende gelegenheid aan, om het bivouac op te slaan. Daar het inmiddels 2 uur was gewordenbesloten de aanvoerder aldaar te overnachten. Ook hier verontrustte de vijand ons niet. Den 18deu werd de marsch verder voortgezet. De weg voerde aanvankelijk door een zoo bergachtig terrein, dat de voorhoede ongeveer twee uren moest marcheerenom één paal af te leggen. Omstreeks 8 uur vond de voorhoede zeer toevallig', op een der hoogste punten van den weg, het triplicaat van eenen door den kommandant der Noorderkolonne weinige dagen te voren verzonden brief aan een boom hangen. De zendeling scheen op dat punt ge komen vermoord te zijndan wel zijn weg niet verder te hebben durven vervolgen. De boom was geheel omringd met randjoes. Latere informatiën omtrent dezen zendeling zijn steeds vruchteloos gebleven. In de nabijheid van dien boom moesten twee rivieren ter breedte van ongeveer 25 passen, vermoedelijk in de Sapalewa uitwaterende worden overgetrokken. Alle begaanbare padendie naar deze rivieren voerdenwaren zooveel mogelijk ontoegankelijk gemaakt, door palissadeeringenom gehakte boomen, randjoes enz., waar achter de opstandelingen zich zoo goed mogelijk verschanst hadden. I

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1871 | | pagina 634