637 was. Alras had men de overtuiging opgedaan, dat er geene vijanden in de nabijheid waren, om ons op dit zoo gevaarlijke punt den overgang te betwisten. De loopbrug was spoedig gereed; de geheele kolonne was een paar uur later reeds aan de overzijde. Tegen den avond werd de kampong Biriu bereikt. Vermits zich daar binnen het höofd met eenige vrouwen en kinderen bevonden mocht veilig aangenomen wordendat de bewoners dier plaats ons gezind waren. Dat niet de geheele bevolking aanwezig wasmoestzoo verklaarde het hoofd, toegeschreven worden aan de algemeen heerschende vrees voor de ruwheid der ons vergezellende Ternatanen. Daar Roemasoal dicht nabij Birin ligtzond de aanvoerder nog dien dag eenige bevriende hoofden derwaarts, met last de inwo ners aan te manen, zich te onderwerpen. Deze hoofden, die ten 6 uur waren vertrokken, keerden tegen 9 uur weerhet bericht medebrengendedat zij in de kampong slechts een 40-tal mannen hadden aangetroffendie hun hadden medegedeeld, dat de vrouwen en kinderen, benevens de overige mannelijke bewoners zich in een meer achterwaarts gelegen versterkte positie ophielden. Die personen hadden hun wijders te kennen gegevendat zij niet voornemens waren om oorlog te voeren tegen het gouvernement, doch dat zij ook evenmin hunne onderwerping wilden aanbiedendewijl zij tot heden feitelijk onafhankelijk waren geweest. Die mededeelingen brachten den aanvoerder in eenige verlegenheid. De vraag toch deed zich hier voor, hoedanig er onder zulke onvoor ziene omstandigheden moest gehandeld worden. Na rijp beraad met den civielen ambtenaar, die de kolonne vergezelde, en",* door zijne uitgebreide kennis van landtaal en zeden der bewoners van Ceram, reeds zoo dikwerf gedurende den opmarsch degelijke raad en voorlich ting had verschaft, werd besloten, den volgenden dag op terukken en eerst dan tot den aanval over te gaanwanneer het overtuigend was geblekendat de bewoners van Boemasoal zich wilden ver zetten. Tegen den namiddag werd die plaatswelke geheel verlaten bleek te zijn, bereikt, zonder dat er gedurende den opmarsch iets hoegenaamd, wat aan vijandelijke bedoelingen deed denken., was bespeurd. Alras erlangde men de overtuiging, dat de inwoners, versterkt door nog een vrij aanzienlijk a antal kwaadwilligen uit de nabuurschap, zich genesteld hadden in eene nabijgelegen versterking.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1871 | | pagina 644