78
die haar m. i. aankleven, het oordeel daaromtrent geheel aan de
lezers overlatende Ambtsbezigheden veroorloven mij niet, uitvoerig
te zijn en de critiek in haar geheel te volgen, en zal ik mij daarom
bepalen tot de aanmerkingen, gemaakt op de rechtspleging bij de
landmacht, vertrouwende dat de waarde der critiek, ten opzichte van
de overige gedeelten der Handleiding, daarnaar zal kunnen worden
afgemeten.
De gemaakte aanmerkingen zullen hieronder geleidelijk volgen.
1°. De algemeene order n°. 21 van 1866 zou bij art. li niet
op hare plaats zijn, maar behooren te volgen onder art. 12, dat
bepaald over preventief arrest handelt.
Onjuist acht ik deze aanmerking. Mijns inziens toch heeft de
algemeene order n°. 21 van 1866in verband met het koninklijk
besluit van 16 November 1818, de strekking, om het preventief
arrest zoo mogelijk te voorkomen, terwijl artikel 12 over het pre
ventief arrest handelt als reeds beslist; waaruit van zelf volgt, dat
de~plaatsing dier order ouder artikel 12 eene misplaatsing zou zijn, en
waarbij nog dit komt, dat, zoo de plaatsing van genoemd koninklijk
besluit onder artikel 11 niet wordt betwist, er geene reden kan be
staan, om de algemeene order n°. 21 van 1866, die een uitvloeisel
daarvan is, niet ouder hetzelfde artikel te brengen.
2°. De algemeene order n». -32 van 1869 had moeten worden
opgenomen bij artikel 15 enz.
Deze aanmerking is alleszins juist.
3°. Onder artikel 28 had naar de algemeene order n°. 27 van 1863,
die nu onder artikel 29 voorkomt, behooren verwezen te worden.
Wanneer opgemerkt wordt, dat artikel 28 handelt over gearres
teerde beklaagden en hunne overbrenging in het provoosthuis, terwijl
artikel 29 handelt over de wijze van behandeling van niet in liet
provoosthuis in verzekerde bewaring gehouden wordende en niet ge
arresteerde beklaagden, dan zal gereedelijk moeten worden toegege
ven, dat eene algemeene order, als die van 1863 n°. 27, die bepaal
delijk over niet in het provoosthuis gearresteerde beklaagden handelt,
eerder hare plaats behoort te vinden onder artikel 29, waaronder zij
is opgenomen, dan onder artikel 28.
Dat ook die order terecht hare plaats vindt onder artikel 29
wordt nog duidelijker bij de lezing van hare laatste alinea.
4°. De algemeene order n0. 55 van 1862 zou niet op artikel 29
toepasselijk zijn, doch op de artikelen 234 en 160.
Aangenaam ware het mij voorzeker geweest, indien bij de critiek