83
er niet op heeft gelet, dat de uitdrukking uitsluitend uit de algemeene
order zelve is overgenomen, doch dat hij in de meening verkeerd
heeft dat die uitdrukking door ons bij de toelichting van art. 139
was gekozen; ware dit toch niet het geval geweest, dan had hij de
algemeene order behooren te gispen, en zijne aanmerking niet bij wijze
van critiek op de Handleiding moeten voordragen.
11°. Bij de artikelen 160, 163 en 164 had weder naar de algemeene
order n°. 27 van 1863 verwezen kunnen worden.
Vermits de aangehaalde algemeene order reeds te voren (pag. 49)
te goeder plaatse was aangehaald, is eene herhaalde verwijzing naar
haar door mij overbodig geacht, omdat de ondervinding mij heeft
geleerd, dat het herhaaldelijk verwijzen naar reeds te zijner plaatse
opgegeven bepalingen het gebruik eener handleiding eer lastig dan
nuttig maakt.
In een schoolboek ten dienste van de jeugd kan dit m. i. zijn
nut hebben, tot tegemoetkoming van der kinderen geheugen.
12°. Bij artikel 135 en 235 had de aandacht kunnen gevestigd
worden op de algemeene order n°. 40 van 1861.
Om reden genoemde algemeene order reeds te bekwamer plaatse
was aangehaald, geldt omtrent deze aanmerking hetzelfde wat hierboven
omtrent de verwijzing van de algemeene order n°. 27 van 1863 is
gezegd.
13° en 14°. Deze aanmerkingen op de artikelen 215 en 218 acht
ik juist.
15o. Bij art. 310 had het slot van de algemeene order n°. 53
van 1863 in herinnering gebracht kunnen worden.
Hoewel van ondergeschikt belang, had de bedoelde algemeene
order zeer zeker vermelding verdiend.
En hiermede eindig' ik mijne beschouwing der critiek op mijne
Handleiding, voor zoover betreft de rechtspleging bij de landmacht,
en aarzel niet haar, hoewel met de beste bedoelingen geschreven, wel
wat lichtvaardig te noemen. Het resultaat toch waartoe ik gekomen
ben is dit, dat van de gemaakte aanmerkingen, welke betrekking
hebben op de wetsinterpretatie en juist deze maken in de critiek
het meerendeel uit er niet eene enkele is die juist is. Eene al
te lichtvaardige critiek acht ik gevaarlijk, omdat zij veelal meer kwaad
dan nut sticht ja, heeft zij niet vaak ten gevolge, dat de schrijvers
daarvan dikwerf het bewijs leveren, dat zij het onderwerp, waaromtrent
zij hun beter weten tentoonstellen, niet genoegzaam machtig zijn