RADEN VAN ONDERZOEK.
Nu en dan is het ons voorgekomen, dat sommigen zich geen
juiste voorstelling maken van den werkkring der raden van onderzoek.
Meer dan een verkeert, zooals ook nog onlangs uit een door de
dagbladen medegedeeld vonnis van liet hoog militair gerechtshof bleek,
in het denkbeeld, dat eene ontkennende beantwoording van de tweede
vraag, welke den raad ter beslissing wordt voorgelegd (//Moet de be
schuldigde diensvolgens uit den dienst worden ontslagen?"), medebrengt,
dat ook van een eervol ontslag met pensioen geen sprake mag zijn.
Wij achten het daarom, voor het oogenblik geheel in het midden
latende in hoever wijziging in de ten deze bestaande bepalingen
wenschelijk of noodig is, niet overbodig, die bepalingen eenigszins
nader in beschouwing te nemen en aan te toonen dat de bevoegdheid
van den raad zich alleen uitstrekt tot de beslissing of de beschuldigde
moet worden gedemitteerclbehoudens de bevoegdheid van den
gouverneur-generaalvan die beslissing ten gunste van den betrokken
officier af te wijken (art. 33, 2e alinea van de regeling op de
bevordering, het ontslag en het op nonactiviteit stellen van de Euro-
pesche officieren, alg. order n°. 13 van 1860).
Bij art. 30 van die regeling zijn de wijzen waarop, en de gevallen
waarin de officieren uit den dienst kunnen worden ontslagen, om
schreven.
Alleen in de gevallen, aangeduid in 1 van dat artikel, wordt