88 ontslag of pensioen aan in Nederlandsch-Indië aanwezige officieren, aan de bepalingen, die deswege bestaan, gebonden. Immers bij artikel 37 der regeling is hem de verplichting opge legd omwanneer een officier in werkelijken dienst of op nonactiviteit in de termen valt, om, hetzij ter zake van het voorscbrevene in 2, of wel uithoofde dat bezwaren tegen hem zijn uitgebracht wegens handelingen vermeld in de 3, 7,8,9 en 10 van artikel 30, voor den raad van onderzoek te worden geroepende vereischte be velen uit te vaardigen tot de bijeenkomst van den raad van onderzoek. Welke dus ook de feiten zijn, die eenig officier zijn ten laste gelegdvan welken groven aard zij ook mogen wezenwelke rucht baarheid zij ook mogen hebben verkregen en hoe gebiedend de aard en indruk van het gebeurde zijne verwijdering uit de gelederen vorderen, geeft dit alles den kommandant van het leger geene bevoegdheid, om de zaak aan den raad van onderzoek te onttrekken, wanneer de feiten vallen in de termen van §§2, 3, 7, 8, 9 en 10 van artikel 30. Wat eindelijk den raad van onderzoek betreft, is het voorzeker te betreuren dat zij die geroepen worden over de door hem uitgebrachte adviezen te oordeelen, eigentlijk niets vernemen dan de uitkomst; doch de wet verplicht den raad uit den aard der zaak niet tot meerdere toelichting, omdat zijn werkkring is die van eene jury, wier uitspraak of adviezen slechts bekend wordendoch wier over wegingen redenen of gronden buiten iedere controle vallen. In de meeste gevallen liggen de overwegingen die den raad van onderzoek, na schuldigverklaring van den betrokken officier, nogtans leiden tot het adviseeren om hem deswege niet (middels eenvoudig d. i. niet eervol ontslag of demissie) te ontslaan, voor de hand. De ondervinding toch heeft geleerd, dat de raden van onderzoek bij een gunstig verleden en een langdurigen diensttijd van den beschuldigde, ook dan, wanneer zij hem eenstemmig schuldig verklaren aan handelingen als omschreven in 23789 en 10 van artikel 30niettemin terugdeinzen voor het uitbrengen van een ongunstig advies, omdat dit voor een oud dienaar met gunstig verledenal is door het gebeurde zijne positie in het leger onhoudbaar en onmogelijk geworden, eene te zware straf ten gevolge kan en in den regel zal hebbenen omdat de raad, steunende op de verplichting, die op den kommandant van het leger rust, om officieren, die in eenen N. 1. eenvoudig d. i. niet eervol ontslag zonder pensioen, met toekenning hoogstens van onvoldoenden onderstand.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1871 | | pagina 95