109 Ik heb mij tijdens het schrijven mijner beschouwingen de moeite «etroostde cijfers van den heer Haus, betrekking hebbende op de gevallen van insubordinatie v/m 1831 t/m. 1837 en v/m. 1838 t/m. 1811, te vergelijken met de dagorders, 't Verschil was niet aanmerkelijk. Voor de eerste serie kreeg ik, in stede van 99, 101; voor de tweede serie, in stede van 208, 215 gevallen. Een en ander laat zich verklaren: 1°. doordat ik, ziende dat mijne telling die van den heer Haus zoo nabij kwam, niet overging tot eene nadere verificatie mijner cijfers, en dien ten gevolge van mijne zijde eene kleine vergissing is mogelijk geweesten 2°. door dat de hèer Haus het aantal gevallen van insubordinatie voor 1811 gelijk nam aan dat voor 1813. Denkelijk zal dus ook de majoor Kuipers, wiens opgave door den heer Haus gevolgd werd, de dagorders tot grondslag zijner nasporingen hebben genomen. Maar noch de juistheid van den uit slag dier nasporingeu, noch de opgaven van den heer Haus betrek kelijk de sterkte der Europeanen v/m. 1838 t/m. 1870, noch die betrekkelijk de gevallen van insubordinatie en verregaande oneer biedigheid, die zoo als thans blijkt door den heer Haus uit den militairen spectatorhet militair tijdschrift en de dagorders zijn ge trokken, heb ik betwijfeld. Ik heb mij bepaald tot het betoog, dat de dagorders niet kunnen dienen als basis vopr eene vertrouwen verdienende statistiekwat betreft de gevallen van insubordinatie v/m. 1831 t/m. 1811. Tegen dat betoog nu de heer Haus ver geve het mijdat ik opmerk heeft ZEd. Gestr. niet het minste ingebracht. Integendeel, hij erkent zelf, dat die algemeene orders geene vertrouwbare basis opleveren, waarom zij niet door hem geraadpleegd werden. Maar de heer Haus raadpleegde de opgaven van den Majoor Kuipers, en deze moet ons onderzoek heeft zulks bewezen hebben geput uit de algemeene orders of daarmede over eenkomende gegevens. Dien ten gevolge komt de zaak op hetzelfde neer en «de ware maatstaf", die de heer Haus bezigde tot het beoor- deelen der krijgstucht, blijkt per slot van rekening (en daarop komt alles aan) voor de jaren 1831 t/m 1811 geen ware maatstaf geweest te zijn. Zonder eenigen schroom neem ik dan ook de gevolgtrekkingen, welke door mij op grond van het niet vertrouwbare dier cijfers ge maakt werden, voor mijne rekening. 7°. Over punt 7 der repliek van den heer Haus sprak ik reeds Zie punt 7 zijner repliek.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1872 | | pagina 116