113 schijf; met eene schroef en twee inzinkingen is op deze schijf de schotel bevestigd, die tot de gasafsluiting dient. Deze schotel is uit j vast en zacht staal vervaardigdwaardoor hij na het afgaan van het schot kan uitzetten en er alzoo eene volkomene gasafsluiting daar- gesteld wordt. Bij het openen van het sluitstuk komt dit op een bronzen draag stuk te liggen; dit draagstuk is met een bout en scharnierstuk zoodanig aan het achtervlak van den vuurmond bevestigd, dat het horizontaal kan draaien, waardoor dan de achteropening van den vuurmond geheel vrijgemaakt wordt. Het zundgat is in een koperen zundgat-tap aangebracht, de as staat loodrecht op die der ziel; ten einde het ontijdig monteeren en aftrekkeu te voorkomen, is ter rechterzijde aan den bovenrand van het achtervlak van den vuurmond eene zekerheidstoestel aangebracht. Dit toestel bestaat uit een liniaal, die over het zundgat kan heen- schuiven het achtereinde is met een der armen van een hefboom verbonden, die met een schroef, welke tevens als spil dient, aan den vuurmond is bevestigd, de andere hefboomarm wordt bij het sluiten van het sluitstuk bij de omdraaiing van de kruk vooruitgeduwddaar door schuift de arm met liniaal terug en is het zundgat geopend. Bij het openen van het sluitstuk en dus bij het terugbewegen der kruk duwt eene spiraalveer de arm weer naar achteren, de andere arm en de liniaal schuiven dus naar voren en het zundgat is ge sloten. De ziel is op eene middellijn van 24cm- geboord en van 5 rechts omgaande trekken voorzien. Zij hebben eene naar de monding toe nemende hellingnabij de kamer loopen de trekken in de richting der beschrijvende lijn van de ziel; aan de monding maken zij er een hoek van 6° mede, zoodat de trekken, bij ontwikkeling, niet rechtlijnig maar parabolisch zijn. Een der trekken ligt ter hoogte van de kamer aan de onderzijde der ziel, hij is en relief in de kamer verlengd en loopt aldaar rechtlijnig tot aan het achtereinde der ligplaats van het sluitstuk door. Deze trek dient bij het inbrengen van het projectiel tot gelei der van de onderste nokopdat de plaatsing der nokken altijd dadelijk met die der trekken zal overeenstemmen. De vier andere trekken loopen in de kamer te niet; hun achterste gedeelte is wig vormig verbreed, waardoor de nokken gemakkelijker in de trek ken zullen vatten. De trekken hebben eene breedte van 0m- 055 en, aan de monding,

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1872 | | pagina 120