132 AVij gelooven dat de Minister, hetzij met alle eerbied voor een zoo hoog geplaatst en kundig staatsdienaar gezegd, hier eenigs- zins het bekende r/gouvernerc'est prévoiruit het oog verliest. Wij houden het er ook voor, dat in de eerste twee of drie jaar geen vijandelijke vloot hier zal verschijnenmaar wij zijn er volstrekt niet zeker van, dat dit ook over tien of twintig jaar, of wellicht eerder, het geval niet zal zijn. Wanneer de inwendige toestand van het nieuwe Duitsche Keizerrijk eerst is geconsolideerd, wellicht andere mannen daar het bestuur van den staat in handen hebbendan open baart zich mogelijkevenzeer als bij andere natiënde zucht naar het bezit van koloniën, als débouché voor overtollige krachten en voor de voortbrengselen des vaderlandszoo al niet uit winstbejag. Evenzeer kan ook de politiek van Amerika, Prankrijk of Engeland weder wijziging ondergaan. Niemand kangelooven wijmet eenige zekerheid voorspellen, hoe de toestand over 20 jaren zijn zal, en dan is het voorzeker verstandig, zich op alle eventualiteiten voor te bereiden, en juist den tijd van vrede, die ons thans gegeven is, tot die voorbereiding nuttig te besteden. Men moet weten wat men wil. Wil men de kolonie niet ver dedigen bij aanval van buitendan wel acht men deze zelf ondenk baar,dan geen verplaatsing van den bestuurszetel, maar dan ook geen leger meer van 28,000 man, geene kustbatterijen te Tjilatjap of strandbatterijen aan de noordkust van Javageen getrokken ge schut, geen de Beaumontgeweren. Dan eene militaire begrooting van hoogstens tienin plaats van twintig millioen gulden 's jaars dan marine, alleen voor de politie ter zee en het opsporen van zee- roovers, en een legertje, alleen tegen inlandsche oproertjes. Maar is de aanval van buiten niet ondenkbaar; wil men de kolonie bij zoodanigen aanval verdedigen, dan moeten het leger de middelen tot zoodanige verdediging niet onthouden worden. Dan moet men niet opzien tegen de enkele inillioenen, welke eene inrichting van het leger en van de defensie overeenkomstig de vereischten kosten zal; dan moeten, naast een spoorwegnet, de verplaatsing vau den zetel van bestuur, de oprichting van een generalen staf, de doelma tige bewapening der troepenenz. enz. op den voorgrond staan. Zooals de zaak thans gesteld is, is het een hinken op twee ge dachten, dat tot kolossale geldverspilling leidt en geen goede uit komst belooft. Maar alvorens te beslissen, aan welke gedachte men den voorrang wil toekennen, bedenke men wèi de zoo juiste woorden, onlangs (in den Gids No. 11 van 1871) door Prof. P. J. Veth

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1872 | | pagina 139