150
geheel andere grondslagen. Een voordeeligen handel te drijven, maar
minder het heffen van schattingen of belastingen, minder het ver-
toonen van onze vlag aan naburige staten en het vermeesteren van
onafhankelijke staten en minder het onderdrukken van uitgebroken
opstanden was toen het hoofddoel van het Indisch bestuur. Handel
drijven was ons voornaamste streven. De zeemacht kon dus toen
minder talrijk zijn. Later is hierin eene groote verandering geko
men. Yan handelaars werden de Nederlanders in deze gewesten
grondbezitters.
Bij de herstelling van Neêrland's heerschappij in deze gewesten,
was men overtuigd van de groote noodzakelijkheid van het bezit
eener eigene Indische marine. De zoogenaamde Koloniale marine
ontstond toen. Zij heeft wat door velen wordt, erkend uitste
kende diensten bewezen. Wat hare officieren betrof, en niet minder
hare schepelingen, deze waren uit den aard der zaak meer bekend
met het vaarwater in den Indisehen archipel, dan men zulks kon
vorderen van de Nederlandsche marine, die hier maar tijdelijk bleef
en dan weer- vervangen werd. Wellicht was daarom de Koloniale
marine voor deze gewesten bruikbaarder dan de Nederlandsche. Beide
soorten hadden officieren, die eene wetenschappelijke opleiding hadden
genoten. In 1835 werd echter die koloniale' marine opgeheven,
nadat, zij 19 jaren had bestaan.
in zijn werk «de verdediging van Neêrland's Indië" zegt de ko
lonel der genie Jhr. B. G. B. de Vajnes van Brakell omtrent de
koloniale marine: «Toen hare intrekking besloten was, kon er geene
vergelijking gemaakt worden, die tot de kennis van het wezenlijke
nut eener eigene marine zou hebben geleid,» dit nut is eerst later
kunnen blijken."
Ook de kundige schrijver van genoemd werk erkent met zeer
verdienstelijke officieren der Nederlandsche marine dat deze laatste
bij de koloniale marine, indien zij bestond, zal moeten achterstaan.
Doch op den huldigen dag schijnt men niet van de waarheid dier
woorden overtuigd te zijn. I„ de brochure van den kapitein der
infanterie J. K. H. de Boo van Alderwerelt, getiteld: «Onze zee
macht hebben we te vergeefs naar eenige positieve denkbeelden
hieromtrent gezocht.
Vindt men in het reeds door ons genoemd werk van wijlen den
kolonel de Vaynes van Brakell eenige denkbeelden over de oprichting
eener Indische marine, nevens die zegt de schrijver o. a. ook, dat
de zeemacht in Ned.-Indië niet te sterk kan zijn. Daarom plaatsten