155 scheidsrechter zijn? Alleen de geschiedenis zal in staat zijn, uit de gebeurde feiten tot eene juiste waardering der door leger en vloot bij zoo menig glansrijk wapenfeit bewezen diensten tc geraken. Maar zou dan niemand bij de jongste expeditiën die diensten naar waarde hebben kunnen schatten Slechts hijdie als chef eene Indische expeditie al de eigenaardigheden kendeverbonden aan het wezen der marine, die niet van haar vorderde, dat zij in elk vaarwater doordrong en aan wal dezelfde diensten moest doen als de landmacht, maar die ook evenmin marine-officieren met een werkkring buiten hun schip zoude belasten, als eigen lijk niet tot hunnen dienst behoorende, slechts hij mocht zich onzes inziens van eene behoorlijke samenwerking verzekerd hou den. Even »oed als die mannen er waren, even goed kunnen zij nog gevonden worden. Bedenken wij steeds, dat onze marine steeds eene nationale was en het nog is; dat zij, in den gouden eeuw onzer republiek, het vaderland onschatbare diensten heeft bewezen, dat haar roem die des vaderlands was, toen nog grooteudeels huur- benden, geen anderen vorst dan de soldij dienende, het hoofdbe standdeel van onze landmacht uitmaakten; maar vergeten wij ook nimmer, dat het Indische leger niet minder recht heeft op de sym pathie van het vaderland, dat leger, zoo kernachtig door van Bees onder de pionniers der beschaving gerekend! Het was bij de bewerking dezer verhandeling steeds ons doelom de door ons besproken zaken zooveel mogelijk door voorbeelden uit de geschiedenis op te helderen. Waar zulks niet altijd uit Indies krijgsgeschiedenis mogelijk was, namen we bij voorkeur de ge schiedenis van ons eigen vaderland, zoo rijk aan roemvolle daden onzer vloot. Namens we de geschiedenis van lndië ter hand, dan kwamen we tot de overtuiging 1°. dat de sterkte van het Indische leger en de marine in den Indischen archipel niet evenredig is aan de uitgestrektheid en de talrijke bevolking onzer koloniën 2o. dat, om dat kwaad bij voorkomende expeditiën zooveel mogelijk te verhelpeneene groote krachtsinspanning van beide strijdende machten wordt vereischt; 3°. dat die inspanning alleen dan tot groote resultaten kan leiden, indien eene eendrachtige samenwerking bestaat tusschen die beide machten d. i. tusschen landmacht en marine. Liet die samenwerking dan niets te wenschen over, gedurende de Bandjersche expeditie van 18591863? He heer W. A. van Bees,

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1872 | | pagina 162