164
op eene goede samenstelling van het leger stellendan dat zij het
belang daarvan uit afgunst zouden voorbijzien."
Zoo sprak men vijftien jaar geleden in Nederlandin een tijd
dus, toen de latere oorlogen de zeer hooge noodzakelijkheid, ja
onmisbaarheid van een generalen staf nog niet zoo overtuigend als
thans hadden aangetoond. Maar waaraan is het dan te wijten, dat
men de bovengestelde waarheden veronachtzaamt voor het Indische
leger? Voorzeker niet omdat een staf hier minder noodig kan
geacht worden; het tegendeel van dien is waar. De schrijver van
de reeds genoemde brochure toont dit duidelijk aanen wijst bij
herhaling op de bezuinigingspolitiekals de oorzaak, waarom aan het
Indische leger zoo vele dringende zaken, en daaronder ook de ge
nerale staf, worden onthouden.
Voorzeker is hiervoor moeielijk een ander argument te vinden.
Hoe loffelijk nu een streven naar zuinigheid op ziehzelven mag
heeten, kan het, gelooven wij, toch zijn nut hebben, er op nieuw
de aandacht op te vestigendatzoo men wildat het Indische leger
met eere aan zijne roeping in tijden van gevaar zal beantwoorden,
het onmogelijk een goede staatkunde kan zijn om het de middelen
daartoe te onthouden; en om hen, die juichen wanneer de Indische
oorlogsbegrooting weer een pi.ar tonnen gouds minder hoog is dan
een vorig jaar, die a tout prix ijveren voor bezuiniging, tegen uit
zetting van uitgaven, te wijzen op een ander woord van den minister
van oorlog van 1856, in de boven aangehaalde memorie voorkomende:
//Ja, men kan de begrooting van oorlog minder stellen, om de
vertegenwoordiging te believen of, in populairen zin, zich aange
naam te maken; maar de minister van oorlog moet verklaren, dat5
naarmate men de raming zal willen verminderenmen dit altijd te
weinig zal doenwant dan zal men een zoodanig gebrekkigen toe
stand van zaken verkrijgendat het gelddaaraan besteed eigenlijk
voor de verdediging des rijks verloren, dat het eene onnutte uitgaaf
zal zijn."
Het is, alsof deze woorden met het oog op het Indische leger
geschreven werden.
Met veel genoegen vernemen wijdat de als militair schrijver
gunstig bekende kapitein der infanterie M. T. H. Perelaer, thans