171
Welke zijn het? 's Generaals afgelegde ambtelijke loopbaan, het
hooge gewicht van het thans door hem besproken onderwerp en vooral
de wijze waarop hij dat onderwerp bespreektgeven het publiek
dus ook ons, het recht, zulks te vragen en te onderzoeken.
Gelukkig behoeven wij ons niet verder in gissingen daaromtrent
te verdiepen, want de Generaal van Swieten doet ons die redenen,
wel is waar niet geheel onbewimpeld, maar toch vrij duidelijk, onzes
erachtens zelfs vrij onhandig, kennen in zijn bovenbedoeld opstel.
Ons althans is het voorgekomen, dat de Generaal van Swieteu in
dat opstel wel aanvankelijk, en zelfs nader nu en dan, den schijn
tracht aan te nemen van slechts een edel, een hoogst verheven doel
te beoogen; doch, ondanks zijn ijverig streven in dien zin, des
niettemin zijne ware bedoeling gaandeweg ontmaskert, en dat ten
slotte zijn opstel bij den aandachtigen en onbevangen lezer geen
anderen indruk kan nalaten, dan dat de eenige bedoeling van 's Ge
neraals schrijven is: eigen lof in het breede uit te bazuinenkennelijk
daartoe gedreven door een hoogst laakbaar gevoel van gekwetste ei
genliefde en van wangunst
De Generaal van Swieten namelijk het blijkt naar onze meening
ten duidelijkste uit zijne mededeelingen op bladzijden 22 en 2-3 -
gevoelt zich gekwetst door eenige woordendoor den Heer Nierstrasz,
als lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaalgesproken in
de zitting van den 18 October 1871.
Die spreker was ondeugend genoeg het volgende te zeggen
"Als men het voorrecht heeft een Leger-kommandant te hebben
als de tegenwoordigeeen man zoo vol energie en kracht al
wordt hij nu en dan in de dagbladen belasterd die toch in den
korten tijd, dat hij aan het hoofd staat van het leger, daarvan
meer gemaakt heeft dan het ooit te voren wasdan mag men zich
wel verlaten op hetgeen zulk een man zegt.
"Ik ben bevreesd voor de adviezen van pesonen hier te lande, die
den toestand niet meer kennen.
"Het is zeer gemakkelijk hier, in eene sociëteit onder een bittertje
of in een hoekje van den haard te spreken over den toestand van
het Indische leger. Maar ik acht het veel beter dit over te laten
aan den Leger-kommandant zeivendeze moet weten hoe het met
het Indische leger gesteld is en hoe de discipline daar het best
wordt gehandhaafd.
"Men moet weten hoe het onder verschillende Leger-kommandan-
ten daarmede ging. Er is een tijd geweest bij voorbeelddat het